dinsdag 31 januari 2012

Important Visitors!



It was a Sunday afternoon. I was busy on the toilet. Pigeon fanciers indeed are in many respects quite normal people. The passed week had been boring. 
As I was the treasurer, the moneyman of our pigeon club it had once again been my task to write the annual financial review. That turned out to be a disaster  for  some small amount of money ended up on the wrong spot in my cashier book and caused  a chain reaction of stupid mistakes. 
I phoned the chairman of my pigeon club and accused him from having been joggling with a couple of euros. I  grumbled ‘You will have to replace me; just find yourself a new bookkeeper .’ But he wasn’t in any way impressed by my complaint. So I ended the conversation.

To make matters worse one evening my cocks were out of the blue afraid of landing on their loft in the October twilight. They kept fluttering and hovering around the house for hours it rather seemed and finally flopped down upon the roof tiles like sandbags. 
Stupid birds! Sometimes travelling on a long distance race they keep carelessly flying into the growing darkness and when they arrive home somewhere in the middle of the night they run into their pigeon house without any fear. 
On all these things I was meditating at ease while spending time on the lavatory.

The doorbell rang. I heard boys voices. No doubt they were collecting old newspapers. They had to wait. First of all I liked to finish my reverie.
I glanced at the picture of a snowy owl on the calendar. A New years present  that the Pigeon magazine every year sends  to its contributors; a calendar with all kinds of birds and animals.
Swans taking off A  couple of wolves in February, a seagull in April and for instance a lion in August.  
From a pigeon paper one would expect something with flying and breeding pigeons.       

 Outside I heard one of the boys say: ‘He must be a nice man,’  he usually  is at home, wait and see. He’ll give me what I want.’ 
I pressed the water button in the toilet,  widely opened the front door and  roared:’  and  okay, and what is it  you think you’ll get from me?’
‘Pigeons, sir,’ replied the smallest of the two boys. ‘I’ve got pigeons, two cocks, sir, and they fight a lot because their women pigeons have flown away, they left the loft.’
‘ Jess’, I returned’ Women  are inclined do so; it’s common knowledge, and for your information a female pigeon is referred to with the word hen.’ 
He looked at me uncertain. His sturdy little friend stood a few steps behind him like a silent bodyguard.
‘And  you may call a male pigeon is a cock’. 
He gave his companion an understanding nod as if meant; ’see. I told you he’s nice pigioner. 
‘So, now you are in need for a few hens,’ I went on saying, that’s all right but then you’ll have to be back next Saturday, because at this moment I can’t at random pick out two suitable pigeons.’ 
Satisfied he nodded and again glanced  at his friend.
‘ I am  curious which pigeon owner gave you the two cocks’, I said A certain Mr Han  had generously given them. He also was a nice person and the pigeons  were red coloured. ’Maybe their hens didn’t like that colour,’ his square-built friend thoughtfully suggested.
They left politely bowing like Japanese people who had just invested a lot of money in  my famous pigeons.

 I closed the door. In the living room I examined my  bank-book for the hundredth time and suddenly the money mislaid showed up on the proper spot. The rest of the week went by without disturbing events. My cocks had become wiser. 
They returned to their loft before dark. Towards the end of the week an English red hen that lost its bearings  and had come all the way from Scotland asked shelter. 

On Saturday as was agreed  the little boy and his mate came punctual to the minute with a carton box from the supermarket. I gave them 3 hens and a white cock. The tall boy  pointed at the English red bird and asked if they could take the yellow one with them  as well. But I refused and I explained that she had to fly back to England eventually after recovery. 
With four pigeons in an inconvenient box in which I had pricked holes for ventilation with scissors  they finally left in high spirits on their bikes.  I had made their day.


(dit is een Engelse versie van het verhaal\ Hoog Bezoek' dat  enkele dagen geleden op dit weblog werd geplaatst)
 zwanen-foto R.U.

maandag 30 januari 2012

Sneeuw en duif


De eerste sneeuw van het jaar, vroeg in de morgen,  maandag30 januari.
Weer of geen weer, buurman laat zijn sierduiven los ook als het nog maar amper licht is.
 Dit is een Dantziger Hoogvlieger, gekruist met een Oostpruisische Werfer.
Ik heb dit koppeltje een paar jaar terug op de voorjaarsbeurs in Houten gekocht voor mijn buurman. Die er ook maar een mooi hokje voor getimmerd heeft..

zaterdag 28 januari 2012

Zonnewijzer

Met een zonnewijzer en een duivenmelker op krukken

Duivenmelkers hebben een relatie met de wind. Uit welke hoek komt die. Heeft de andere kant van de stad voordeel  van de westenwind en moeten Peter en  Koos dubbel toegeven op Jan en Gijs. 
Toegeven is natuurlijk oliekoek; die duiven van Gijs vliegen gewoon een langere afstand naar dat verre Hoevelaken en dat de Koosduiven een ommetje maken en niet de kortste weg naar het Oesterkwartier nemen, hebben Jan en Gijs niet op hun geweten. 
Praten over weer en  wind is een geliefde bezigheid van melkers.
  
‘Teletekst geeft noordnoordwest,’zeg ik tegen duivenbuurman Cobus die komt kijken hoe mijn duiven vallen.
 ‘Ben je mal’, reageert hij,’ toen ik daarnet van  de stad kwam had ik hem voor.’
’Zouden ze dan de 75 halen’, vraag ik,
 ‘Ja, hij staat zuidwest, kijk maar naar die boomtoppen.’
Kortom we maken heel wat woorden  vuil aan de wind.

Bij een liefhebber in Laren waar ik ooit een jonge bonduif haalde, stond op het huis een prachtige windwijzer. 
Smeedijzeren letters en een pijl  vormden op het vaste deel van de windvaan de naam St Vincent.  Kennelijk had de liefhebber zijn hart aan die vlucht verpand.

Clubgenoot Rinus zoekt meestal steun bij de haan op de Parochiekerk als hij wil weten of een gunstige wind zijn duiven  thuis zal brengen. Hij heeft  geen ruimte voor een fraaie windwijzer op het dak van zijn  rijtjeshuis. 
Maar laatst op een morgen keek hij naar de toren en dacht  te hallucineren; het  vertrouwde haantje was er niet meer. Foetsie, dat bestaat toch niet, dacht hij. 
’s Middags bracht de krant de oplossing; de pas gerestaureerde haan was gestolen.Misschien had iemand  dat beest een plekje gegeven in zijn tuin.
Opgelucht haalde Rinus adem; hij zag gelukkig nog  geen spoken.


Dat duiven iets met de zon  hebben is bekend. Die helpt hen de weg te vinden. Van de Groningse duiventuin ken ik een liefhebber met een zonnewijzer op het gazon voor zijn hokken. 
Op mijn vraag naar het waarom van dit mooie tuinattribuut maakt hij wat stoffige opmerkingen. Bijvoorbeeld dat hij dan kan zien wat de lokale tijd is als zijn duiven landen.
 Dat is natuurlijk onzin want zonnetijd is geen kloktijd en bovendien onzuiver. Als je  het gras maait en  tegen het ding stoot, klopt de zaak al helemaal niet meer.
Het toestel  staat er dus voor de sier. 

Duivenmelkers; zon, regen, weer en wind. Ze horen bij elkaar. Soms laten liefhebbers zelf een  wind waaien. 
In onze club ken ik er een paar. Nee, ik zal geen namen noemen. Op die manier markeren ze hun territorium of broedgebied moet je maar rekenen.
C.U., 

donderdag 26 januari 2012

Poep op de zonwering

Bij een gekende fondspeler uit Laren lezen de duiven de krant maar geloof niet alles wat er geschreven wordt

De dingen gaan zo als ze gaan. Ennkele jaren terugn kwam mijn sierduiven - buurman achterom met een duif. Hij zei:’ die zat bij mij, kun jij kijken waar ze weg komt.’
Het was een vrouwtje,  duivinnetje zag eruit als een  kerk - of flatduifje. Een fonkelend oog in de kop, alsof ze verliefd was. Zo’n zwerfoog zal ik maar zeggen.
Ik zette de jonge dame in de schuur in mijn privé – uitzetcentrum een beloofde uit te zoeken uit welk deel van het land ze kwam.

Zoals dat vaker gaat kwam er van dat voornemen niks. Drie dagen later gaf ik de duif de vrijheid met de gedachte:’ Zoek jij het zelf  ook maar  uit. Ze vertrok.
Maar ’s avonds zat ze op de vensterbank voor mijn slaapkamerraam boven de zonwering en daar overnachtte ze de tijd die kwam.
Ze verstoorde mijn nachtrust en poepte royaal de vensterbank en  de kap van het zonnescherm onder.
Van mijn duiven moest ze niets hebben en mijn hokken liep ze niet binnen.
Na een week of vier werd een andere slaapplek gekozen. Haar keus viel op  een richel van  het jongeduivenhok, een soort portiekje naast de oude superval, de duivenvoordeur dus. Daar pakte ik  het lichtkrasje op een avond.

Voor de tweede keer verhuisde het naar mijn opvanghokje. Nu keek ik naar het ringnummer, zocht  direct ‘s avonds in het zoekprogramma van de computer wie de eigenaar was en belde het gevonden telefoonnummer.
Ik kreeg een jonge vrouwenstem met  een zangerig noordelijk accent aan de lijn; Friesland!
’ Pieterjan was niet thuis. Die zou morgen wel bellen. Er woonde een kennis in Amersfoort; misschien was er iets te regelen.’ 

Na  ’t beloofde telefoontje de volgende dag, kreeg ik bezoek van ene Jan uit het  Amersfoortse Oesterkwartier. Hij had een baard, rookte een sigaar en babbelde uitgebreid over zijn relatie met de eigenaar.
Tenslotte vroeg hij wat de kosten waren van het logeren.


Ik schudde mijn hoofd, zei eerst dat ik niks wilde hebben en mompelde iets van’ We zijn op de wereld om elkaar te helpen…..nietwaar!’
‘Weet je het zeker,’ vroeg Jan,’ die man heeft hele goeie duiven hoor. Misschien stamt dit torenpikkertje, zoals jij  haar oneerbiedig’ noemt, wel af van Kleine Dirk of Bolle Marietje!’
‘ Kan me niks schelen al was ze van de Koningin, ik hoef geen kostgeld,’
 Jan zette de Friese zwerfster in een mandje.

’ Kijk’, zei ik en wees naar de zonwering, ‘ daar heeft  de dochter van Bolle Marie al die tijd gezeten en gescheten. Misschien stuur ik toch nog wel een onkostendeclaratie naar Friesland, want dat moet allemaal  vakkundig gereinigd worden.’
’ Ja, ja’ lachte Jan, dat  moet je zelf niet doen. Dat is te gevaarlijk op je ouwe dag, daar mag wel een Glazenwasser voor komen en als het een beetje tegenzit, moet het hele zonnescherm vervangen worden. Ik zal Pieterjan zeggen dat hij een vette rekening kan verwachten.’
©.c.u

woensdag 25 januari 2012

Hoog Bezoek

een vogelspin voor juli

Het was zondagmiddag. Ik zat op de wc. Duivenmelkers doen dat natuurlijk af en toe ook. Het was een rommelig weekje geweest. 
Als penningmeester moest ik het jaarlijkse financiële overzicht van de club maken. Dat was een ramp. Een of ander bedrag was op een verkeerde plaats in de boekhouding terechtgekomen en veroorzaakte met een soort kettingreactie een heleboel fouten.
Ik belde de voorzitter en wierp hem voor de voeten dat hij of ik aan het goochelen waren geweest met de centen. Hij moest maar een andere centenboer zoeken, vond ik Maar die was niet onder de indruk van mijn geklaag. 

maar Rooie duiven heeft hij nog altijd

Verder durfden tot overmaat van ramp mijn toekomstige weduwnaars op een avond in de schemering  niet te vallen. Ze bleven rondjes uren, leek het, rondjes draaien en ploften als zandzakken met doffe dreunen op de dakpannen. Raar is dat! Bij sommige overnachtvluchten blijven ze onbekommerd in de duisternis doorkarren en lopen ook nog in het holst van de nacht zonder veel poeha het hok binnen. Dat alles zat ik daar zo op mijn gemak te overdenken.

De deurbel ging! Ik hoorde jongensstemmen. Die kwamen vast ouwe kranten halen. Ze moesten maar even wachten. Ik moest eerst mijn karwei afmaken. Ik keek naar de sneeuwuil op de kalender die ik ieder jaar van mijn postduivenblad voor het nieuwe jaar kreeg 
Een kalender met allerlei vogels en dieren!  Een vogelspin voor de maand juli.Een wolf voor februari, een zeearend in maart en de wielewaal voor april bijvoorbeeld. Je zou denken dat  zo’n duivenkrant iets met  vliegende en broedende duiven  stuurde. Nou mooi niet! Middeleeuwse schilderijen, leeuwen en tijgers, noem maar op! 

“Het is een aardig man”, hoorde ik de jongens buiten zeggen,” hij is wel thuis, wacht maar hij komt zo. Ik krijg vast wel wat van hem.” Ik trok door een deed de voordeur open en zei: “ Zo en moet jij dan wel van mij krijgen?”
“Duiven, meneer,” zei de kleinste van de twee jongens. “ Ik heb duiven, twee mannetjes nog en die vechten veel, want de vrouwtjes zijn weggevlogen.”
“Ja,” zei ik dat doen vrouwtjes vaker.” Hij keek mij onzeker aan. Zijn wat forser gebouwde vriendje stond er zwijgend als een soort lijfwacht bij.
“En nu wil jij een paar duivinnen, “ ging ik verder, dat kan, maar dan moet je zaterdag terugkomen. Ik kan niet zo maar een paar duiven grijpen.”

Hij knikte tevreden en wierp zijn bodyguard een blik toe van:” Zie je wel.”
“Van wie heb je die twee doffer,” informeerde ik  verder. Die waren van ene meneer Han uit Soest, dat was ook een aardige man en de mannetjes waren rood.
“Misschien vonden de vrouwtjes die kleur niet mooi, zei de forsgebouwde vriend. Nadenkend.
Is dat Han of Hans,” vroeg ik, want die doen alle twee veel aan het promoten, eh het stimuleren  van de duivensport.”
“ Han”,  reageerde de kleine en liet niet merken dat hij mijn moeilijke  woorden de ballen snapte.

Ze gingen, bijna knippend en buigend als Japanners die juist een dure aanschaf hadden gedaan. Ze zouden terugkomen! Ik deed de deur dicht Binnen in mijn werkkamer keek nog eens voor de zoveelste keer in mijn kasboek. 
Natuurlijk had ik nog wel een paar laatjes voor dat joch! Ik kende hem wel, hij heette Remco, schoot me nu te binnen. Hij had hier een tijdje in de buurt gewoond bij zijn vader. Die maakte zich zorgen omdat z’n zoon  net met andere kinderen speelde en elke dag  urenlang met insecten, rupsen en wormen zat te spelen en overal  kleine privé tuintjes aanlegde. En nu waren het dus duiven!
rechts de ouwe spoetnik die ik over had

Was het wel verstandig van me om  Remco en zijn indrukwekkende metgezel van postduiven te voorzien. Straks maakten ze reclame op school en dan had je het gedonder in de glazen. 
Allemaal duivenbedelende kinderen aan de deur. Geen tijd meer om even rustig een kopje thee te drinken bij wijze van spreken.
Veel duivenmelkers zijn niet royaal of scheutig met het weggeven van hun gevederde ‘vrienden’ aan  kinderen die tijdelijk een bevlieging hebben. Ze maken zich zorgen over de huisvesting en de verzorging. Bovendien geeft het overwennen problemen en overlast. 
En die nieuwbakken jonge duivenliefhebber komt een flink aantal keren terug! 
Nee, de meesten van ons brengen hun  bevolkingsoverschot liever naar de poelier, het Chinese restaurant of de dierentuin, dan zijn we van een heleboel gezeur af!
De rest van de week verliep zonder schokkende gebeurtenissen. Het zoekgeraakte geldbedrag viel plotseling op zijn plaats. De doffers waren wijs geworden en zochten tijdig hun schabbetjes op. Wel kwam er  nog een uit de koers geraakte Engelse vale duivin aanvliegen. Helemaal uit Schotland.

Gisteren meldden Remco en zijn maat zich stipt gemeld. Met een kartonnen doos van de supermarkt. Ik heb drie duivinnen en een witte doffer  meegegeven. Wit was zo mooi, vond de ex spinnen, rupsen en wormen dresseur.
“Die gele daar is ook mooi, bromde de grote vriend, op de Engelse wijzend.
” Die kan jullie niet verstaan, die moet hier blijven, die komt uit Engeland. Wil jij soms ook duiven hebben,” vroeg ik,” Nee, hij schudde vastbesloten het hoofd, .
“Je mag die duiven drie weken niet los laten, je moet wachten tot ze getrouwd zijn en eieren hebben,” zei ik op strenge toon tegen Remco

Tegenwoordig  speelt hij ook met Bonte duiven

“ Dat is wel lang, gaan de vleugels dan niet vastzitten,” vroeg Remco  verbaasd.  Je kunt ze gerust een paar maand opsluiten, stelde ik gerust.” Kunnen je duiven naar buiten kijken en de omgeving verkennen?” Nee dat konden ze niet! Ik gaf daarom een grote oude spoetnik( duivenkooi) mee die  door de elektronische vooruitgang  geen dienst meer deed. Dolgelukkig vertrokken de beide heren met hun handel!
C.U.                                   

zondag 22 januari 2012

Vergane glorie

eerste duivenhokje aan het Kemphaanpad

Duivenmelkers komen bij mij soms op de koffie. Af en toe strompelt ouwe Bertus bijvoorbeeld achterom. Hij loopt tegen de 90 en schuifelt voetje voor voetje over het tuinpad. Praat tegen de duiven in de ren. Die zeggen niks terug, maar dat hindert niet.
Hij komt op een damesfiets met lage instap helemaal uit Hoevelaken. Voor die hachelijke tocht naar Amersfoort beloon ik hem met koffie en een vette gevulde koek.  Of het nou regent of waait Bertus fietst naar Amersfoort. 
Zelf fiets ik niet meer. Haast tien jaar jonger, ben ik al een stijve hark. Ik kan moeilijk op tijd remmen en afstappen als dat nodig is. Achterom kijken  en hand uitsteken gaan ook niet soepeltjes.

Bertus trotseert nog alle fietsgevaren en -problemen. Hij roert in de koffie, vraagt of ik er suiker indeed en  hij spreekt graag over vroeger toen hij nog de sterren van de hemel vloog met zijn duiven. De concurrentie diende rekening met hem te houden. Hij hoorde tot de kampioenen en won met gokken vaak  de speciaaltjes of het heeft-wie-heeft. Dat laatste is een dubbeltjes inleg. Wie won kreeg de pot. Nu zet niemand meer geld op zijn duiven’, klaagt hij .
De mensen zijn het allemaal vergeten: transit gloria mundi, vergane glorie Nog een kleine 20 duiven heeft hij. Die heeft hij voor z’n plezier en in de club heeft hij tenminste nog wat aanspraak.

’ Jij kon toch vroeger ook goed meekomen, jong’, zegt hij,’ vooral met je jonge duiven en ook een beetje op de lange afstand. Het kon je niet ver en zwaar genoeg zijn.’  
 Ik knik gretig
’ Vooral op de laatste jonge duivenvluchten was je niet kloppen. Troyes en Orléans won je haast ieder jaar en ook op die terugvlucht vanuit België, de week daarvoor, kon je flink uithalen en je had toen nog maar zo’n klein hokje!’

Hij neemt een hap van de koek, slurpt wat koffie en hij hervat met luide stem zijn monoloog want hij is ietwat lawaaidoof zit daarom  in het clubgebouw vaak alleen aan een tafeltje.
’ Mijn Grote Vale en  mijn Kapotte Kop wonnen altijd, maar toen woonde ik nog niet in Hoevelaken, daar ging het een stuk minder.’
Ik brom instemmend. Bertus heeft wel een tijdje terug zijn kop gestoten, maar  heeft het  nu over zijn gevleugelde snelheidsduivels.   

Uit het bergmeubel achter mij pak ik een fotoalbum .’ Kijk’,  zeg ik,’ hier heb je een foto van mijn eerste hokje hier. En dit is een  kiekje van de  teletekstuitslag op TV Amersfoort. Die heeft Jan gemaakt. Hij won toen, maar ik zat met m’n hete adem in zijn nek te blazen en op de laatste vlucht heb ik hem te pakken genomen.’


op de stadstelevisie

 Bertus  pakt het album onhandig aan, slaat een paar bladzijden om en lacht.  ‘ Ja mooi hoor, maar m’n ogen  zijn  worden minder . Toen je grotere hokken ging timmeren vloog je niet zo goed meer. Duiven kijken niet zo nauw; ze vliegen ook op een rommelhokje. Je had  in die tijd toch ook een koppel in dat konijnenhok van je dochter zitten. Die vlogen toch ook hun prijsje.’

Hij schudt zijn hoofd, staat op, heeft geen zitvlees. Lang blijft de avonturier uit Hoevelaken meestal niet en hij babbelt niet alleen over duiven. Ook wil hij altijd weten hoe het met mijn werkster of ‘ house cleaning lady’ gaat, of ik haar nog heb . 
Hij lacht als ik zeg dat ik haar eruit gegooid heb en besluit  dan opeens:‘ Kom ik moest  maar weer eens opstappen. Ik ga mezelf thuisbrengen!’  

Door het raam zie ik hem gaan. Met een mouw veegt hij het zadel droog, want het heeft intussen even geregend. Hij moppert op mijn kat die hem voor de voeten loopt, maakt een opmerking tegen de duiven en  stuntelt met zijn fiets in de tuinpoort.
Wuiven doet hij niet; een mens moet niet al te enthousiast doen. Men zou er  wat van kunnen denken.
©c.u.

vrijdag 20 januari 2012

Koppelen met hindernissen

ouwe kranten  om een nest te bouwen


Een tijdje terug werd ik opgebeld door een min of meer bevriende duivenmelker die met de deur in huis viel met de opgewonden mededeling:” De koppeling heeft plaats gevonden!” 
Voor een buitenstaander zijn die woorden wat schimmig en dubbelzinnig.
“Ja,” riep ik terug,” ik ben ook bezig, stoor me niet; ze vliegen de verkeerde bakken in, verstoppen  zich in alle hoeken en gaten van het hok, waar ik ze niet hebben wil.
Een duivendame heeft met haar geliefde een plek op de bodem naast de voerton gekozen en er zit een verliefd stel ver weggekropen  de tussen de rommel onder het jonge duiven hok; het zijn de blauwbonte 727 en de late Rika, ach je weet wel die van St Ghislain 5 minuten loszat.. .”
Dat was een lange zin, ik hijgde ervan.
 “Zo bedoel ik het niet,” meldde het andere eind van de lijn. 
Het was Bertus. De grappenmaker was met zijn nieuwe vriendin onder de douche geweest en vond het nodig mij in z’n geluk te laten delen.
 Buiten op de vliegplank waren twee jaarlingdoffers hevig aan het knokken.
“Het gaat helemaal mis,” reageerde ik,” ik heb nu geen tijd voor je, ik bel wel!”

Toen ik bij het hok was, stopte ik de telefoon in een zak van mijn stofjas en trok de vechtersbazen uit elkaar. Het was half februari en ik was al een paar dagen bezig met het koppelen. Voor het grootste deel liep dat naar wens, maar ik had  moeilijkheden met een aantal dwarsliggers. 
Het bontje en haar doffer wilden niet in  de hen toegedachte  lage broedbak, maar  gingen eronder op het houten vloerrooster liggen roepen en stoeien en het hielp niet dat ik ze wegjoeg. 
Eerst zette ik een kartonnen doos onder het broedhok en maakte daardoor voor het duivenechtpaar die plek onbereikbaar, vervolgens plaatste ik  in de bak een houten afdakje over de broedschotel. 
Het was een soort bushaltehokje en nu konden het bontje en haar doffer  lekker in het donker kroelen. Ik had eer van mijn werk!

op de grond met tabakstelen in de schotel

Het probleem van het stel onder het scheefgezakte hok van de jonge duiven was ernstiger. Als ik ze hun gang liet gaan, zouden ze daar ver weg in het donker veilig hun jongen gaan groot brengen, als de katten uit de buurt  zolang een andere kant op wilden kijken. 
Ik voorzag grote problemen bij het ringen, inkorven en constateren. Er moest ingegrepen worden. Ik haalde een bezem, ging op mijn buik liggen en begon onder het hok te porren. 
Makkelijk ging het niet. Er lagen daar allerlei latten, planken, oude voerbakken en rollen gaas. De duiven kwamen niet te voorschijn.
De poortdeur van de tuin ging open.

“ Zo, ben je erbij gaan liggen, ben je niet goed geworden of zo?” Het was Wim; hij kwam een paar late duivinnen lenen.
“Nee, nee,” zei ik, er zit al de hele dag een koppel duiven  in de verste hoek onder dat hok en dat vind ik niet goed.”
Ik krabbelde overeind.
“Laat ze toch, joh, je koopt gewoon een extra antenneveld en legt dat ding voor die kleine opening op de grond aan de voorkant, waar je met die schrobber lag te rammen, de rest sluit je af. Ze komen thuis en worden gewoon geconstateerd, hahaha!” 
Hij lachte uitbundig en met heel veel lawaai. Dat deed hij altijd als hij zichzelf leuk vond.

“Wil je koffie?”, vroeg ik Dat was goed. In de woonkamer werden de nodige zaken bij geroddeld: Klaas had het aan z’n hart. Dirk  had Duitse kopers op bezoek gehad en Thijs zat om de een of andere duistere zaak in gevangenis Wim vond dat ik laat was met de kweek. Hij had al jongen op de klep.
“Bertus heeft ook gekoppeld,” zei ik
“Weet ik”, antwoordde Wim,” die maakt zich geen kopzorgen met dat koppelen; hij is voor vrije liefde, die heeft alles zo bij elkaar gegooid. ‘ Ze zoeken het zelf maar uit,’ zegt hij. 'Hij gunt zich geen tijd voor de duiven, geeft ze wat ouwe kranten als nestmateriaal, tabaksstelen vindt ie te duur. En die mafkees is aldoor met  z'n nieuwe vrouw in de weer.'
Ik keek naar buiten en had mijn kop bij andere dingen. 

samen in de tabaksstelen

Geen spoor van de 727 en zijn wulpse late jonge duivin. Voor het eerst verliefd en dan met zo’n knappe doffer in een donker hoekje.
“Kom maar mee. Je krijgt een zusje van de duivin die onder het hok zit,” bromde ik 
Wim ging. “Die jonge bonte valt in de hand tegen,” zei hij nog
“Als ze het in de lucht maar goed doet,” lachte ik.

De hele verdere dag regelde ik het verkeer in het duivenhok, broedhokken open en dicht Een grijze doffer die de voor hem bedoelde duivin bijna afslachtte, gaf ik een andere dame.
Het werd avond en de 727 en zijn maatje kwamen niet meer te voorschijn.
Die nacht sliep ik slecht. De volgende dag zaten ze op het dak.
Ik sloot iedere opening onder het hok hermetisch af. En in de broedbak die ik ze had toebedacht, bouwde ik ook maar een donker schuilhokje. Dat konden ze wel waarderen. En zo was dat probleem ook weer opgelost.

Cor Uitham.

(op de 1e foto; de  fondclub Limogeswinnaar  van Sven Out / de duif naast de voerton is van Wim of Willem van Rhenen; op de onderste foto een koningskoppel van henk Kortes))
        

donderdag 19 januari 2012

Op weg naar het noodlot

De eerste hokken waar de schalliekras zijn thuis had
Collision course

Het was ergens in april  Ik had iemand aan de telefoon. Terwijl ik het gebabbel aan de andere kant van de lijn met een half oor aanhoorde, keek ik naar buiten. 
Daar liepen in de tuin en op het dak van de schuur mijn duiven te scharrelen. Ze hadden hun eerste jongen. 

Opeens klonk er een ketsend geluid: een jochie uit de buurt gooide een steentje op de pannen van het duivenhok. In paniek stoven de vogels alle richtingen uit en één van m'n duiven kwam met grote snelheid op het kamerraam af.
‘Wacht even,’ zei ik in de telefoon,’ er gaat iets mis.’ 
Maar voor ik de haak goed en wel kon neerleggen, knalde het dier tegen de dubbele beglazing, stuiterde enkele meters terug, spartelde even en was dood. 
Het was in een paar tellen bekeken.
Ik nam de hoorn weer op en zei dat er een duif tegen het raam gebotst was.
‘ Is het raam nou stuk,’ werd er gereageerd. ‘
‘ Nee,’ zei ik geprikkeld,’ mijn duif is dood!’

 Ik brak 't gesprek af, liep naar buiten en raapte de pechvogel op. Het was 'de Swift', een late jonge doffer die ik van clubgenoot Harrie op een bon had gekregen. 
Ik keek naar de voetring: de 800, dat was een mooi nummer.
De afstamming van de duif was veelbelovend. Dat was weer een tegenvaller en terwijl ik daar zo met 't beest in m'n handen stond te piekeren, herinnerde ik me andere gebeurtenissen die met glas te maken hadden.

Lang geleden toen ik nog op de Kweekschool voor onderwijzers zat hadden wij een excursie naar Twente. We bezochten er  de machine fabriek van Stork en mochten ook een kijkje nemen bij een Textielfabriek. Eén van onze leraren liep bij die gelegenheid dwars door een dikke glazen deur. 
Wij vonden dat prachtig; het was meneer Smit die ons altijd achter de vodden zat. Wij waren uit de Spinnerij ontsnapt en liepen buiten; wat kon ons die katoen- of wolfabriek schelen. Maar meneer Smit had het in de gaten. 
Hij zag ons lopen en in zijn ijver om ons te arresteren, had hij niet in de gaten dat er een deur van glas in de moderne fabriekshal was. 
Hij versplinterde de deur, maar er mankeerde hem niets, geen schrammetje.

Ik legde de dode jonge doffer zolang in de schuur en ging in huis. Waarom was die leraar er zo goed afgekomen en m'n duif niet. Natuurlijk, de snelheid van een duif is veel hoger dan die van een snelwandelende leraar. 
In die zes of zeven meter van het duivenhok naar het huis had de Swift toch zeker al een vaart van een goeie zestig kilometer. Maar een duif is klein en dubbel glas is sterk, bovendien heeft een leraar zijn gewicht mee, al loopt hij niet harder dan een paar kilometer per uur.
Het tweede voorval had te maken met een Schalliekras die  in 1980 op de laatste dag van mei wegbleef van Corbeil. Het was een slechte vlucht met een breed regenfront over Noord- Frankrijk en België. Corbeil was altijd een zwaar concours zeiden de mannen van onze club, want het lag in een dal. 
Hoe dan ook de 77, m'n schallie kras was foetsie.

Een dag of tien later ging 's avond laat de telefoon:’ I have got a blue speckled pigeon.’ Het was een liefhebber uit Noord Engeland. 
Hij had een duif van mij. De vogel had zich helemaal leeggevlogen en moest opgeknapt worden, meende hij.
Ik vroeg of hij de doffer wilde houden, maar nee daar kon geen sprake van zijn, het dier zou naar zijn mening zeker terugkeren. Ik bedankte mijn Engelse sportvriend alvast voor de goede zorgen.

De 77 zat dus aan de overkant van de Noordzee ergens noordelijk van Hull en in  plaats van de ruim driehonderd kilometer van Corbeil naar Amersfoort had de duif meer dan de dubbele afstand afgelegd.
Wat deed mijn schalliekras in Engeland. Hij zat op mijn hok dat jaar  gekoppeld tegen een Engelse duivin die ik een jaar eerder opgevangen had. 
Had hij de smaak van de Engelse vrouwtjes zo te pakken dat hij zelf het Kanaal  overgestoken was om te zien of er nog meer van zijn gading was, of had zijn duivin hem op familiebezoek gestuurd? Wie zal 't zeggen!


Natuurlijk hadden de duiven die dag geprobeerd om het regenfront heen te trekken en daarbij waren ze boven zee gekomen. Zo zou het wel gegaan zijn.
Wekenlang gebeurde er niets. De duif zat in Engeland en zou wel nooit terugkomen. 
Ik had het mis. Op 21 juli van dat jaar stond er een westerstorm en 's avonds zat mijn 77 op't hok. Ik was diep onder de indruk.

Ik schreef een brief naar dat dorpje  in de buurt van Hull. Een week daarna had ik antwoord. De duif was speciaal door zijn dochter goed verzorgd, schreef de liefhebber, en die was heel blij dat het beestje helemaal naar Holland was teruggevlogen. 
De Schaliekras had verschillende pogingen gedaan om de Noordzee over te vliegen, was hele dagen weg geweest en kwam dan laat in de avond met zeewier aan z'n poten terug.

In het voorjaar daarna had ik mijn duiven los. Ze schrokken ergens van en ketsten van het dak af.
Even later kwam de buurvrouw met de 77 aanlopen. Ze had hem in haar tuin voor de grote schuifpui gevonden, misschien dat ik het dier wel weer kon opknappen. 
Hij was bewusteloos, dacht ze. Dat was ie natuurlijk niet en dat zei ik haar ook.
Collision course: een weg die onvermijdelijk naar een botsing  leidt. Arme 77; zo veel gevaren getrotseerd, helemaal uit het verre Groot Brittannië terug gereisd om vervolgens bij huis op zo'n manier te verongelukken.

Cor Uitham

woensdag 18 januari 2012

The sound of breaking glass

the 77  back home


Collision course

It was somewhere in April last year. I had someone on the phone. While I was listening to the tittle-tattle on the other side of the line with half an ear, I looked outside. 
My pigeons were enjoying themselves at the back of  the garden and on the roof of the garage. They had their first breed. 
Suddenly an  alarming sound was heard; a little boy from the neighbourhood threw a pebble on the roof of the loft. The birds seized by panic flew  away in all possible directions and one of them approached at high speed the windowpane of the living room.

‘Just a minute’, I said to the phone,’ trouble ahead.’ But even before I had put down the receiver, the pigeon   collided against the double window, bounced back, floundered, and was dead within seconds.
I picked up the receiver and told that one of my pigeons  had flown into my window.
‘It must be  broken, I suppose’, was the answer.
‘No course not,’ I said irritated, ‘my pigeon is dead.’ I ended the  annoying conversation, went outside, and picked  up  the  unlucky bird.. It was the ‘Swift’ a late September breed, a cock which Harry, a member of Pro Patria, our Pigeon club had given to me.
I looked at the ring. 800, that was  an easy number to remember. It was a pigeon of promising origin That was again a bit of a blow and as I stood there for  a while meditating, I remembered other events that had to do with breaking glass.

Long ago when I was still a student at a Teacher’s training college  we had one day an educational trip to  a cotton mill. On that occasion one of our beloved teachers walked right through a  thick glass made door. It was great fun. It was Mr Smith, who was always chasing us. 
We had escaped from the Spinning-mill, were walking outside in the sun because we didn’t care much for the cotton and wool business. 
But Mr Smith spotted us and in his eager to arrest  his stray student he didn’t see the glazed door of the modern factory. He splintered up  then there that very door, but he himself was alright, not a scratch.

I laid the unfortunate  blue chequers cock in the shed for the time being. Why did that teacher escape  without a single drip of blood while my pigeon didn’t get the best of it. 
Of course the speed of a bird is far more higher than a fast walking double Dutch teacher. It makes sense. In the  six or seven yards from the loft to my house  my ‘Swift’ must have had a speed of let’s say  about forty miles. 
My pigeon was small and the window was strong, moreover a  fat  hunting teacher has got the weight on his side, though he may not walk faster  than a mile or three.

The second incident concerned a blue pencil cock that stayed behind  from Corbeil in France in 1980 on the last day of May. The  homing pigeons had  to face  bad weather conditions. A rain belt covered Northern France and
Belgium that day. In the opinion of the members of our club Corbeil had always been a heavy race, because that town was built in a valley. Anyhow the 77, my blue pencil, didn’t show up.
A couple of days  went by  without a sign of my missing favourite. Then one evening the telephone rang.

‘I have  got a blue speckled  pigeon,’ It was a British pigeon keeper  living  somewhere in the neighbourhood of Hull. He had my pigeon! It was quite worn out and had to recover, he meant.
I asked him if he would like to keep  the bird. But that was out of the question. 
He was convinced that my 77 would return to Holland under its own steam, once it was in good shape again. Meanwhile I thanked my  fellow pigeon keeper for taking care of the lost sheep.
So my blue pencil hero was on the other side of the North Sea somewhere north west of Hull and instead of the 200 miles from Corbeil to Amersfoort it had covered a double distance.

What on earth was my pigeon doing in England.  That  very year  he was mated to  an English hen that had preferred my loft to her British pigeon house. Had he come to like the English pigeon ladies that much, that he had  voluntarily crossed the Channel to see if there was anything more he fancied. Or had she sent him that way in order to settle family affairs! Who can tell?
Of course  the pigeons had tried to avoid the heavy showers that last day of May and in doing so they had come above  the sea That’s the way it must have been.
 For weeks together nothing happened. Probably I was not  ever to see my English pigeon again. I was wrong! 
my first loft

On the 21e  of July the  strong wind was blowing from the west and at the end of the day my 77 was home again. I was deeply impressed.
I immediately sent a letter and within a week got an answer The English pigeon host told  that his little daughter in particular had  been looking after the Dutch visitor and she was very pleased that it had travelled all the way back to Holland. 
The 77  had made several efforts tot cross the sea, had been away from the loft sometimes all day long, returning home after sunset with seaweed on its legs

In spring a year later my pigeons were playing around the house, when they were startled by some noise and they rushed from the roof. A moment after that my neighbour’s daughter brought the 77 She had found him in their garden near the sliding window. 
Maybe I could cure it, she said. It had only passed out and  would  soon recover, she   thought. She wasn’t right of course and I told her so.
Collision course; a road that inevitably leads to an accident   
Poor 77 running so many risks in flying home from unknown countries, crossing  seemingly an endless seas only to meet with a fatal accident so near his loft.

Cor Uitham      

      
in het volgende blog komt de nederlandse versie

maandag 16 januari 2012

Naar voren

voetbalvereniging Doornspijk  in de oorlogsjaren  rechts'  uitham naar voren '

Soms zorgen verdwaalde duiven voor verrassende ontmoetingen. De post bracht een opvangkaart.  Er stond een ringnummer op dat ik eerst niet herkende. Tenslotte ging me een lichtje op. Het was een laat zomerjong van een jaar eerder.
Ik had de jonge duivin van Henkie gekregen. Ze was nooit afgericht, zat op kleine jongen en was zo maar van het hok verdwenen. Waarschijnlijk met noordelingen op een staartwindje meegesleurd. Nu zat ze in het duivendetentiecentrum in ’t Harde. Met een snel telefoon werd geregeld dat ik haar na het avondeten onmiddellijk zou repatriëren. 
Mijn zoon zou voor de gezelligheid meegaan. Dat beestje liet ik niet op de Veluwe zitten, want Henkie ’s duiven waren goud waard.

Het  Centraal hok lag aan de Bovenweg in de driehoek Doornspijk, Elburg en de Legerplaats ’t Harde. Die weg kende ik van mijn verre jeugd, want in de eerste plaats was ik opgegroeid.
Toen we kort na het eten bij het adres waren, stond de baas van het opvangcentrum al te wachten. 
Op een  ruim erf stond een royale duiven accommodatie.
Ik gaf de Centraal - hokbeheerder een hand en stelde mij voor. Die reageerde met de woorden;’ Uitham, naar voren’.

Een moment dacht ik aan de oude marathonschaatser die familie van mij was, toen
vroeg ik:’ waarom zegt U dat?’ ‘ 
Nou’, was het antwoord,’ dat zeggen en roepen ze hier in de buurt  nog altijd  als er gevoetbald wordt.' 
Er ging me voor de tweede keer die dag een lichtje op. Het ging om mijn vader. Die had in de oorlogsjaren meer dan 50 jaar geleden met anderen  de voetbal vereniging in Doornspijk opgericht. In het elftal was hij soms keeper, maar meestal stond hij als een soort coach langs de lijn en moedigde zijn jongens aan met de woorden. Naar, voren, naar voren! 
Het voetbalveld lag aan de Bovenweg bij’ t Harde. En nu meer dan een halve eeuw later, kwam ik daar een duif halen en kreeg die aanmoedigingskreet te horen en daar was ik wel een beetje verrast door. 

De man van het Centrale hok was veel jonger.Hij voetbalde ook maar de oudere toeschouwers in de streek, schreeuwden  zo af en toe wel eens :’ Uitham naar voren’. 
Na al die jaren! Mijn vader was al lang dood, maar zijn woorden klonken nog.  
 Ik  zag het voor me: al die Doornspijkse boys stormden dan als een onontwarbare kluwen spelers naar het doel van de tegenstander, want het spel  was in die tijd  toch nog een beetje straatvoetbal.
Na het verrassende gesprek betaalde ik mijn duivengastheer het verschuldigde bedrag voor logies en ontbijt zullen we maar zeggen.
We reden terug richting Amersfoort. Mijn zoon  had er al die tijd bijgestaan met een gezicht van: met duiven heb ik niks te maken , ik heb geen verstand van die beesten. Maar hij vond het wel interessant dat zijn Opa een minilegende in een kleine plaatselijke voetbalwereld was. 
Onderweg dacht ik: ‘jongens, naar voren’, dat zou ik tegen mijn duiven moeten zeggen voor het inkorven, want die mochten wel eens wat beter presteren en eindelijk ook eens kop vliegen. 
Thuis werd het gouden duivinnetje  van Henkie terug in het hok op haar nest gezet. Wie weet gingen haar jongen op de vluchten voor uitschieters zorgen.
C.U.

zaterdag 14 januari 2012

Terug van Weg geweest

een ooievaar
Achter iedere duif schuilt wel een verhaal. Een tijdje terug zat er bij mij een  krasbonte duif die ik niet kende. Het was een van, die al  donkere dagen, eind oktober. 
Toen ik de vreemdeling van dichterbij inspecteerde, zag ik dat hij een chipring had met mijn telefoonsticker. Het oude duivenhok was open maar de duif had geen lust om binnen te lopen.
Ik deed de klep van de jonge duiven afdeling naar beneden en de zwerver haastte zich schielijk naar binnen. De kraswitpen had ringnummer 1600335, het was een jaarling.
In de schuur zette ik hem in een tijdelijk opvanghokje. Uit mijn computeradministratie bleek dat  die 35 anderhalf jaar eerder op een jonge duiven vlucht van Duffel was achtergebleven.

Daarna belde ik clubgenoot Peter op en vertelde hem het grote nieuws.
‘Hij staat op twee oude pennen en is een beetje aan de lichte kant’, riep ik door de draagbare telefoon.
‘Dan heeft ie geen goed kosthuis gehad. Daar heb je niet veel meer aan en opeten heeft ook niet zoveel zin,’reageerde die.
’Dat weet ik nog zo net niet,’ bromde ik,’ het beest ging weer op zijn vaste stekkie zitten.’
‘“Ja, dat is wel knap, dat ie dat nog weet’, zwakte Peter zijn eerste negatieve oordeel  wat af.
Ik  verbrak de verbinding en bekeek de stamboom van de 35 met z’n goeie geheugen en ik zag allerlei informatie en herinnerde me veel dat  al lang achter mijn duivenhorizon verdwenen was.

De duif had als  moeder de Patrijs, die op haar beurt een dochter was van de Boerin Haar moeder  weer, schonk het levenslicht aan mijn 54 die in het holst van de nacht een 13e Nationaal Bergerac won en ze stamde in mannelijke lijn  van duiven af die ik in cafés met klinkende namen, als de Fles en Romantica, had aangeschaft.

Als je zo’n stamboom verder doorspit, stuit je op alle mogelijke namen en bijzonderheden: Putten, het fondnest van de Veluwe, Utrecht, Helmond,  Zundert, Zierikzee en Maastricht. Spakenburg van het succesvolle koppel eitjes en Steenbergen waar ik aan de eerste duif van de verkoping bleef hangen 
De Duivensport is mooi; een fijne hobby en in elk geval  uitstekend voor je topografische kennis.
Aardige details, bijvoorbeeld: de Grietje, de betovergrootmoeder,  die in het Academisch Ziekenhuis in Utrecht  liefderijk opgevangen was en de Bart die in Loosdrecht voorgoed het spoor naar huis bijster raakte. 
En al die voorvaders en –moeders van die eindelijk teruggekeerde Duffelduif hadden natuurlijk ook soms best prijs gevlogen van Brive, Bordeaux, Bergerac, Chantilly ,Creil en andere losplaatsen. Kortom, zo kun je daar dan zitten mijmeren over voorbije duivendagen.

Ja, wat doe je met zo’n Verloren zoon. Ik kan zo’n duif niet onverbiddelijk de toegang tot mijn kolonie ontzeggen. Dat wil niet zeggen dat ik, net als in het Bijbelverhaal, een groot welkomstfeest organiseer. Nee, de 35 mag nog een tijdje blijven; voorlopig zit ik met het beestje in mijn maag. Natuurlijk heb ik er niks meer aan wat vliegen betreft. 
De afgelopen weken is de krasbonte  af en toe een nacht weggeweest!Dat is een veeg teken.Of het een doffer of duivin is? Ik weet het nog altijd niet. Het dier heeft nog geen bek open gedaan. Kon ik maar een goed gesprek met hem voeren dan kwam ik er wellicht achter waar hij al die tijd  gebivakkeerd had.

Vanzelfsprekend heb ik wel vaker, soms na jaren een vermiste duif mogen begroeten. Vroeger zaten er korte tijd witte duiven op mijn hok ,die ik, toen ik op ze uitgekeken raakte, naar de markt bracht.
Een jaar of zes geleden meldde zich op 5 mei in de voormiddag een  bijna sneeuwwitte doffer. Hij had wat grijs in zijn veren.  Daarom noemen we zo'n duif ook wel een grijze of een ooievaar Ook hij kon mij niet vertellen waar zijn vlucht begonnen was, maar in het land vierden ze de Bevrijding, en tijdens de feestelijkheden  gingen overal witte duiven  de lucht in. Vandaar!
Cor Uitham

woensdag 11 januari 2012

Blik op oneindig.

Sjefke met hangvleugel weer thuis nadat z'n baas hem ophaalde

Het regende. Ik was ziek; een griepje, een soort ornithose zou je kunnen zeggen.
 Karel kwam op bezoek. Hij bracht een jonge duif mee die buitengewoon goed in het vlees zat. Dat was niet als medicijn bedoeld. Het was een jonge doffer uit zijn Steenbok die nationaal op St Vincent de negende prijs behaalde.
‘ Het is helemaal geen fondsoort,’ zei hij, ‘ gewoon Tournier met wat anders erdoor geklutst dat het bij mij op de vitesse redelijk doet.’
Ik vroeg hem naar het pedigree.

Nou dat was heel simpel: hij had de duif van Paul, die kreeg hem van Jan en de vader stamde af van de Hagenees en het Amsterdammertje. Het klonk interessant.
‘ Is dat die Paul die eerst kanaries had en toen zijn duivenhok in een tuinhuisje veranderd heeft,’ wilde ik weten.
Karel knikte.’ Hij heeft de duiven weggedaan en zit nu op mooie dagen met z'n vrouw in dat prieel. Hij heeft eenvoudig de voorkant uit het hok gesloopt!’
Hij kreeg koffie met een stroopwafel.
 Als je zulke goeie duiven brengt, verdien je dat! Ik niesde en kuchte wat, om vooral te laten merken dat het menens was met mijn ornithose.

Op de een of andere manier kwam het gesprek op duivenogen.
‘Een duif heeft een oog aan beide kanten, stel je voor dat wij dat hadden, dan zagen we alles om ons heen!’
‘ Dat lijkt me onrustig,’ hoestte ik,’ misschien heeft zo'n beest ook wel dooie hoeken.’
‘Van achteren kan een duif niks zien, daarom duikt een roofvogel er aan die kant bovenop,’ ‘ verkondigde mijn bezoek.
Ik zei dat een duif aan de voorkant ook misschien wel een blinde plek had zitten.
Dat zag ik niet goed; de ogen stonden een beetje schuin en daardoor kon er ook iets uit de voerbak gepikt worden. We fantaseerden er vrolijk op los.

‘Hoor eens, Karel, verdedigde ik mij,’  vorig zomer lag ik eens met een vriendin in het gras langs de Merwede. Er kwam  een koppel duiven   over razen. Ze zaten op nog geen meter hoogte. In de verte stond een varkensschuur en de vogels koersten er recht op af.
‘ Zien die stomme beesten dat huis niet staan? Ze knallen  er zo tegen op’, zei m 'n gezellin.
Dat gebeurde  ook haast, maar vlak voor de gevel waaierden  ze omhoog en opzij.
‘ Dat bewijst niks en ik wist niet dat jij een vriendin had,’ bromde Karel.


Volgens hem wilden duiven bij harde tegenwind zo laag mogelijk vliegen en probeerden ze van beschutting te profiteren.
’ Het gebeurt niet alleen bij laagvliegers, mijn zwarte Sjefke vloog in België tegen een hoogspanningsmast’, zei ik.
‘Jij heb gewoon geen intelligente alerte duiven, waarom denk je dat die sukkels van jou altijd te laat zijn’, sneerde hij
‘ Kan het niet zo zijn dat ze de hindernissen pas heel laat in het oog krijgen?’ plaagde ik, want ik zag dat hij zich ergerde aan mijn  gefilosofeer.

‘ Hoe is met jouw afstamming?’ vroeg hij onverwacht.’
‘Niet zo best,’ moest ik toegeven.’ Van vaderszijde  een  boer uit Groningen en de opa van moeder  kwam uit de buurt van Osnabrück.
Weinig palmares, afgezien van een neef van mijn vader die een keer tweede in de elfstedentocht werd. Dat is de sportieve afdeling van onze familie. Wij zijn de kreupele tak!’
‘ Alleen eerste prijswinnaars, kennen ze na een half jaar nog,’ lachte hij.
‘Behoor jij dan tot een ras van echte klasbakken?’

Dat was niet het geval. Zijn grootvader  was door de dorpsjeugd op een avond met een meisje in een schaapskooi opgesloten. Ze werden eerst de volgende morgen in vrijheid gesteld en van  echt slapen was die nacht niet veel gekomen. 
Kortom Karels vader was een product van doffer toeval en duivin geluk.
Ik grinnikte. Hij kreeg opeens haast. De jonge doffer werd in de kweekren gezet bij de Thea, een Brabantse duivin en hij wenste mij succes met mijn griep.