donderdag 24 januari 2013

Zegt het voort



Het oog  van de Muis de moeder vd Schallie


Veel duivenmelkers zijn egotrippers. Ze hebben het vooral over zich zelf en  blijven maar vertellen hoe  ze vroeger de sterren van de hemel en de pannen van het dak vlogen, dat ze de broedschotels wel hadden in kunnen korven want alles vloog prijs.
Ze luisteren maar met een half oor naar je. Dat is zeker zo als je maar een klein onbetekenend melkertje bent en je niet aan de weg timmert.Wat ze opvangen en door vertellen over jouw ervaringen en de prestaties van  je duiven is na enkele dagen aan het andere eind van de stad een heel ander verhaal geworden.Als je   bijvoorbeeld op de club tegen een collega zegt dat je favorieten niet de vorm hebben,vertelt iemand anders een paar uur later dat ze het adeno virus of de coli bacterie hebben. Soms worden er zo oneerlijke dingen  over iemand gezegd en ontstaan er ruzies die hele verenigingen op hun kop zetten.
Een zusje van de Schallie ook kon er wat van

Toch kun je dat onnauwkeurige  verder vertellen ook wel gebruiken om de ander voor de gek te houden. In de zomermaanden gaat een jonge schallie doffer bij mij opeens fantastisch vliegen; vier keer bij de eerste tien van de vereniging en drie maal in de top van het stedelijk concours. Dat is niet mis. Zoiets heb ik nog niet vaak meegemaakt in mijn duivenbestaan. Plotseling ben ik belangrijk. Men informeert belangstellend en zelfs de grote mannen praten nu met me.

Met Peter, die altijd wel in is voor een geintje, spreek ik af dat het succes voornamelijk te danken is aan thee, gewoon Pickwick met sinaasappelsmaak en dat we twee maal in het midden van de week witte tabletten geven. Die heb ik van Gert; zijn vader heeft van gewone kalk tabletjes gemaakt.
 In een buisje met een etiketje ziet dat er zeer professioneel uit. Ze moeten opgelost worden in het drinkwater en 's morgens  toegediend worden. Zo'n buisje kost tien gulden. 

Peter zal het bij hem in de buurt rondbazuinen. Al gauw wordt links en rechts gefluisterd dat ik m'n duiven wat geef.  Dat mijn schallie niet voor niks zo te keer gaat en dat het zelfs aan de prijzen van mijn overnachtduiven is  af te lezen. Gert kan de vraag naar tabletten niet aan. 
Tegen mij wordt niet rechtstreeks iets gezegd maar er worden grappen gemaakt over dopingcontrole. 
Alleen Harrie maakt met mij een praatje over  duiventhee en wil weten over  er in de thee die wij drinken andere stoffen zitten. Het wil er bij hem niet in dat gewone thee van Van Nelle of Douwe Egberts een stimulerende werking heeft en hij denkt dat bij meer dagen mand het effect helemaal weg is.

Zo zie je maar melkers zijn altijd op zoek en ze zijn goedgelovig. Tussen haakjes Gert is te eerlijk; hij moet tegen iedereen nee verkopen, want hij kan  niet aan het idee wennen dat hij zijn duivenvrienden laat betalen voor niets.
Oudere schallie maakte een trip naar Engeland
Met mijn snelle jonge duif bemoeit iedereen zich. 
Al direct na de eerste vroege prijs op St Ghislain, krijg ik het advies het dier maar in te houden en te bewaren voor later. 
Een week later na  Douai roept men dat ik om moeilijkheden vraag en nade derde succesvolle vlucht zeggen ze: ‘ Je wil het onderste uit de kan hebben, kijk maar uit straks ben je hem kwijt.’
Men veronderstelt dat ik de duif op een jonkie of op  verkapt weduwschap speel. 
Wanneer ik verklaar dat de vogel gewoon op het schabbetje gespeeld wordt, is het ongeloof algemeen. 
De Schallie zit op een klein plankje in een donker hoekje hoog  aan de voorkant in't hok en kan vandaar de hele boel in de gaten houden.
Ik weet niet waarom hij goed vliegt en ik weet niet waarom een andere duif niks presteert. Natuurlijk kijk ik heel wijs en als me iets gevraagd wordt, doe ik net of ik over het duivenleven veel heb nagedacht.

©c.u.

zondag 13 januari 2013

Goed gemutst


 Een duif waar je je petje voor mocht afnemen;de fameuze 89 met jong (van wijlen Dick Jacobs)


Af en toe kwam er in het Reclameblok van de  televisie vroeger wel eens  een spotje voorbij van een bedrijf dat iets  met kantoorwerk te maken had.
Je zag een overwerkte man die  uit het raam keek. Hij ontdekte aan de overkant een witte duif met een toverhoedje op.
Hij wreef zich in z'n ogen omdat hij meende te dromen, riep zijn secretaresse maar dan was de vogel  al weer gevlogen.

Enige tijd geleden liep ik op de Hof, 't grote plein in onze stad. Het wemelde er van stadsduiven. De markt was net gesloten en de gemeente reiniging en de duiven waren het plein aan 't opruimen.
De duiven renden driftig heen en weer voor de veegwagens  met hun waterstralen en  pikten alles op, wat ook maar enigszins eetbaar was: patat met mayonaise, onduidelijke kruimels en groente resten.
Duivenliefhebbers kijken met andere ogen naar zulke zwerfduiven dan de gemiddelde burger. Ze zien in zo'n vreemdelingen legioen de vele zieke en gewonde duiven. Duiven met of zonder poten, maar soms lopen er fraaie postduiven tussen.

Ik moest denken aan een verhaal dat  Mart me eens vertelde over de heldendaden van zijn  vader die ook duiven hield. Die had een vriend die op zondag graag naar de pleinduiven keek.
‘ M' n ouwe heer wilde een geintje uithalen,’ zei Mart,’ daar was ie goed in!’
Hij voerde de dieren en ving er een stelletje. Thuis knipte hij van wat oude giro enveloppen de hoekjes, deed er een beetje stroop of glutonlijm in en plakte zo de duiven een voor een, een puntmutsje op hun kop.
‘Hoe kreeg je vader die duiven te pakken,’ onderbrak, ‘ zo makkelijk ging  dat toch zeker niet!’
‘ Oh, heel simpel; met zwart naaigaren,’ verklaarde Mart. ‘ Hij  trok een heel stuk van  'n  garenklosje af,  legde dat uit over de stenen  en strooide  wat voer. De  hongerige duiven raakten met hun poten verward in dat fijne draad en mijn pa kon ze dan zo naar zich toe halen. Eigenlijk was hij op die manier naar duiven aan het hengelen.’

Ik keek hem ongelovig aan. Maar hij ging onverstoorbaar door.
‘ De duiven droegen dus hoedjes ,maar ze moesten ook wat aan de poten hebben, vond hij. Van het witte papier maakte hij kokertjes die aan de uiteinden een beetje rafelig geknipt werden. Die bevestigde hij rond de duivenpootjes. Mijn vader was bonthandelaar. Hij knipte stukjes bont en plakte  die op de tenen en op die kokertjes. Nu leek 't van een afstand of de duiven bontlaarsjes aan hadden.

Vervolgens liet hij ze weer los. En met enige spanning wachtte hij de berichten van Toon, z'n duivenmaat af.
‘Moet je nou eens horen,’ riep die bij 't inmanden van de duiven de vrijdag daarna.
‘ Op de Hof lopen duiven met petjes op!’
Iedereen lachte.
‘Dat heb je zeker gedroomd of je hebt een beetje te diep in het glas gekeken,’ schaterden de liefhebbers.
‘ Nee,’ zei Toon, ik heb 't zelf gezien, ik heb getuigen. Ze droegen ook sokjes!’
Hij had beter niks meer kunnen zeggen want de vrolijkheid steeg ten top.
M'n vader vertelde hoe de vork in de steel zat en toen kon Toon er zelf ook wel een beetje zuurzoet  omlachen.
©c.u.

zaterdag 5 januari 2013

Samen uit: samen thuis



Eens op een dag,al weer heel wat jaren geleden, waar blijft de tijd,  deden duivenbuurman Cobus en ik voor ‘t eerst mee aan Sint Vincent. 
We korfden elk een duif in. Twee doffers die na lange voorbereidingen de zware klus mochten klaren. De stand van de slagpennen was grondig bestudeerd. De laatste weken  kregen de 54 en de 74 snoepzaad en duivebonen om aan te sterken.

Met een tweevaks mandje brachten we onze kanspaarden  naar ‘t inkorfcentrum. Daar kwamen  ze samen  in dezelfde reismand. Dat was vertrouwd. Duiven kennen en herkennen elkaar. De 54 en de 74 waren buurjongens en neven. Ze waren familie. 
Hun hokken stonden 10 meter uit elkaar. Op de zaterdag na de Nationale lossing vielen ze tegelijk. We klokten ze binnen een minuut.

Toen ik de gummiringen draaide, en weer uit het hok stapte, kwam Hennie opgetogen door de tuinpoort om te melden dat haar man  een duif had. De 74 en de 54 haalden stedelijk de 1e en 2e prijs en zaten nationaal bij de eerste 200. Het jaar daarop herhaalden ze het kunstukje. Nu werd de 54 net even eerder geconstateerd en hoorden de neefjes  bij de snelste 500. Opnieuw waren het de eerste duiven van de stad.
Onze beide duiven waren weer gezamenlijk op reis gegaan. Ze legden wellicht de hele terugweg met z’n tweeën af, hadden misschien op het dak van dezelfde afgelegen boerderij geslapen. Wie zal het zeggen!

Twee jaar  kwamen ze  tussen tien en elf  praktisch gelijk thuis. In sprookjes en toeval geloof ik niet. Zoals ik al zei: duiven kennen  elkaar. Natuurlijk moet je daarbij niet denken aan de volgende duivendialoog tijdens een lossing:’ha die neef! Jij hier ook?  Dat is sterk, zeg! Moet je ook naar Holland? Okay dan vlieg ik zover met je mee!’ 
Het buurjongens sprookje liep natuurlijk niet helemaal goed af.
Het jaar daarop ging de 54 op een grauwe regenachtige Dax verloren en de 74 mocht rentenieren in het kweekhok
C.U.