woensdag 29 mei 2013

Onze duiven kunnen wippen, schommelen en door een brandende hoepel vliegen.



Witte postduiven en geen circusartiesten




Jaren geleden toen ik nog een Lada of een dafje had, zag ik overal auto’s van dat merk. Het leek wel of heel Nederland in zo’n solide Russische tank rondreed Dat was natuurlijk niet waar!
Dat bepaalde dingen je opvallen, heeft meer te maken met  persoonlijke interesse. Zo heeft een duivenmelker een scherp oog voor alles wat met duif te maken heeft. Sinds ik mijn Lada bij wijze van spreken verruild heb voor postduiven, zie ik overal  wel iets dat verband houdt met mijn nieuwe gevederde vrienden. 
Als er  wielrennen op de televisie is en de  camera-helicopter zweeft boven Franse en Belgische dorpen dan zie ik  overal in achtertuinen duivenhokken. Mijn buurvrouw die met mij naar die gespierde fietsende mannen kijkt, ziet geen hokken en duiven al helemaal niet want voor haar zijn het allemaal kraaien of meeuwen.

Een ander voorbeeld: vorig zomer bracht ik met Jan, een collega van school, een bezoek aan het Museum voor Oude Ambachten op de Veluwe.  Wij wilden voor onze leerlingen een stuk schrijven dat in de piste van een circus speelde en in het museum  was een speciale tentoonstelling over de geschiedenis van het circus. Er was van alles te zien. Miniatuur circustenten, clowns, affiches met zeeleeuwen en olifanten. 
Terwijl Jan al zijn aandacht bij een fraai, maar schaars geklede pop van een trapezejuffrouw had, viel mijn ‘duivenoog’ op krantenknipsels en foto’s  over een duivenact van het circus Roberti.  ‘Onze duiven kunnen  schommelen, traplopen, wippen en door brandende hoepels vliegen’, kopte een van de knipsels.

Het onderdeel duiven, waarschijnlijk  met witte pauwstaarten of een ander soort goochelduiven,bestond uit keurig opgeplakte  gebrekkige zwart-wit foto’s en vergeelde pagina’s van kranten die al lang niet meer bestonden.
In een daarvan  “De Echo”, een familieblad voor geheel Amsterdam en omgeving, kon men lezen over de gedupeerde Roberti’s. Tijdens een voorstelling  in het Sportpark was een van de duiven, een koorddanseres plotseling weggevlogen. Voor de prijs van een dubbeltje genoten daar de kinderen uit de buurt van de merkwaardige kunstprestaties van de Roberti’s met hun duiven.
Maar een van de lieve diertjes aldus de krant kreeg het opeens op haar heupen en streek neer op het dak van een  huis. Vervolgens vloog haar man, een doffer!, die ook zijn sporen als artiest verdiend had, achter haar aan. Die probeerde zijn geliefde mee terug te lokken naar de vertrouwde stellage in het circus, maar ze vertikte het en dus kwam de doffer alleen bij de Roberti’s terug. Weg koorddanseres dus!

En “De Echo”deed een beroep op zijn lezers om naar de duif uit te kijken. De gevederde  circusartieste was het buitenleven niet gewend en zou na een dag of vijf wel ergens  uitgeput in Amsterdam zijn neergestreken. Vooral de duivenplathouders konden een handje mee  helpen. Wie de voortvluchtige koorddanseres ontdekte, kon er zo voor zorgen dat de Roberti’s hun glansnummer weer konden brengen, want het ging tenslotte ook om hun broodwinning.
Ik riep Jan bij de mini- leeuwen en tijgers weg en wees hem op de witte duivenvoorstelling.
‘Dat is wel wat voor ons stuk’, zei ik enthousiast, ‘ik  heb thuis nog een  grote oude koperen papagaaienkooi, daar zetten we een paar van mijn rooie en bonte duiven in. Ik schrijf nog een paar dialogen. Dat is hartstikke leuk!’
Maar Jan schudde zijn hoofd ‘Wat moeten die kinderen dan met die duiven van jou! Kun je postduiven zo gauw allerlei geintjes leren?’
‘Nee, dat niet’ reageerde ik ‘we laten ze alleen bij de auditie optreden en dan wordt hun act afgekeurd en dan…’
‘Hou maar op ‘zei hij ‘ die duiven van jou ontsnappen en dan vliegen ze in school rond, nee ik zie dat niet zitten.’

Toen we een tijdje later het museumgebouw verlieten, probeerde ik het nog eens. ‘Ik kan die Roberti’s toch na die scène met die Lippizaners zetten.’
Mijn collega  schudde weer zijn kop. Buiten op de parkeerplaats stond  een groot ei. ‘Geef dat ei  dan ook maar  een plaatsje in ons  nieuwe toneel.’
Het voorwerp dat hij aanwees was niet bepaald een ei dat het duivenmelkerhart sneller deed kloppen. Het was een groot wit  geval van piepschuim of plastic. Het had raampjes, een deur en er was een loket waar je patat, ijs of andere versnaperingen kon kopen. Ik was helemaal van mijn stuk gebracht. Kortom; het ei en de Roberti-duiven kregen geen rol in ons circustoneel.

Cor Uitham