dinsdag 18 november 2014

Een poepverhaaltje





Op het internet las ik een poos geleden een stukje van een bedrijf dat gespecialiseerd was in de overlast van verwilderde duiven. Tegen betaling kon men de schade beperken 
De brochure gaf leerzame informatie: Duiven nestelden binnen de bebouwde kom omdat ze daar alles  vonden wat hun hartje begeerde. Ze verspreidden samen met andere vogels allerlei ziekten bijv Orntihose, paratyfus en een soort vogelgriep.
Diezelfde gevaarlijke duiven hadden verder in hun nest onderhuurders zoals motten, vliegen, tapijtkevers en stofluizen. De narigheid betrof vooral de uitwerpselen Tussen haakjes werd een getal van 14 kg per duif per jaar genoemd. Hoe kwam men op zo’n cijfer, vroeg ik me af ?
Veertien kilo was ongeveer een halve zak duivenvoer Er van uit gaande dat je 100 duiven had dan werd dat grofweg 1400kg per jaar. Dat was te vergelijken met zo’n 56 zakken duivenvoer.
Ik zag  het al voor me: met  een klein vrachtwagentje  af en toe op weg naar de gemeentereiniging. Mijn hokken  werden soms maar eenmaal in het jaar geschoond door een jeugdlid dat ik daarvoor fors betaalde met een paar jonge duiven of een zak  vliegmengeling.
Veertienhonderd kilo? En hoeveel at een duif daarvoor dan per jaar? Het  leek me een beetje te veel van het goede!. En ik vroeg me af welke deskundige zoiets berekend had.
Daarbij kreeg ik allerlei visioenen van gewichtige wetenschappelijke heertjes  met witte jassen die een heel jaar de shit van een duif verzamelden en die  voorzichtig in een laboratorium op hun weegschaal legden.
Of was het simpel, gewoon natte vingerwerk!. Je verzamelde de oogst van een dag en vermenigvuldigde die met 365.
Maar alle duiven aten toch niet evenveel. Er waren immers individuele verschillen en ze dropten hun drolletjes bij voorkeur buiten hun hok of slaapplek als ze daarvoor de kans kregen  
Je had toch  sommige duiven die aan de lijn deden en er waren van die Holle Bolle Gijzen die zich te barsten vraten. Ik bleef met vragen zitten Was die 14 kilo bijvoorbeeld gedroogd of kakel - en roekoe duif vers.
Zo liet ik mijn gedachten de vrije loop gaan. Het ging echter in die brochure over zwerfduiven. En hoe geregeld of overzichtelijk, waar en wat die allemaal  op peuzelden, leek me helemaal een puzzel


C.U.

vrijdag 14 november 2014

een trap voor een invalide duif



Ooit maakte ik een reportage bij oud-clubgenoot Peter Hagenbeuk. Het was een rommeltje op zijn duivenerf maar hij was trots op zijn overwinning. Er viel veel te zien en te beleven daar. Peter was een zorgzaam type.
Bij zijn jonge duiven brandde's avonds een nacht of beddelampje, want jonge duiven moesten onbezorgd en zonder angsten in slaap kunnen sukkelen.
Het ontbrak er nog maar aan dat hij voor 't slapengaan zijn duifjes een verhaaltje voorlas.

Voor zijn vleugellamme kweekduif( soort Mees Doornekamp meen ik) had hij een trapje van bloemenmeubeltjes (zgn piedestallen)gemaakt en de poten daarvan op maat gezaagd en daardoor kon de duif met de gebroken vleugel toch af en toe in de tuin wandelen en dan met een paar lenige sprongetjes de nestbak weer bereiken
©c.u.

woensdag 12 november 2014

‘Bejaarde duif’ was concurrentie overtuigend te snel af.




 Voor Teus Blankenstijn uit Amersfoort werd Vervins 2008 destijds een bijzondere vlucht die hij niet gauw zou vergeten. Immers op die zaterdag in mei  vloog zijn  blauwe 48, een zevenjarige weduwdoffer met voorsprong een eerste in  CCG6. De duif zat bijna een minuut los op de tweede Amersfoortse duif. Ook in het rayon(CCG3-4-6) won die Blankenstijn- duif. 
Nu was dit succes niet zo maar een toevalstreffer bij  een willekeurige liefhebber op een ongewone vlucht met onregelmatig verloop.  Het was mooi vliegweer, warm met oostzuidoostenwind. 
Teus die eerder in de Combinatie Blankenstijn successen boekte en ondermeer keizergeneraal van de CCG werd, behoorde tot de vlieg -elite  van Amersfoort en Omstreken. 

De blauwe 48 had in z’n zevenjarig duivenleven ettelijke keren bij de eerste tien of vijf gevlogen. Dat jaar al vier keer mee en vier keer prijs. Komende week ging hij voor St Quentin weer de mand in want de vogel was zo fit als een hoentje. 
Het bijzondere was dat deze topdoffer op de plusminus 70 vluchten die hij in z’n duivenbestaan afgewiekt had nog nooit een eerste verdiende. En er heerste een beetje een hoerastemming toen langzamerhand duidelijk werd dat  die ouwe 48 heel vroeg zat.
‘Goed nieuws  naast verdriet, want mijn moeder is net overleden ’, zei zoon Henk Blankenstijn die ik wat later aan de telefoon had.’ Het was haar lievelingsduif. Het leek wel of hij het  voor haar gedaan had. Ze was gek op die duif.’

De 48 was voornamelijk Janssen soort en kwam  uit 2 van Kees van Velzen verkregen jonge duiven die bij Krouwel-  Polman waren aangeschaft. Teus hield op zijn betrekkelijk kleine propere tuinhok meer oudere duiven die favoriet waren  en het goed deden aan . 
De 7- jarige winnaar moest vliegen want hij bevruchtte niet optimaal meer. Soms lukte het met wisseling van duivinnen wat later in het seizoen nog wel een enkele keer. 
Onder het motto; niet kweken dan maar vliegen, ging  die 48  dus iedere week de baan op. En nu op Vervins was de doffer door  het toeval extra gemotiveerd. 
Op de vlucht van een week eerder was zijn oude duivin haar doffer kwijt geraakt. Bij het tonen kroop ze bij de Blauwe 7 jaar oude krasse knar en zijn jonge nieuwe duivin in de broedbak. 
Zo zaten ze vredig en gezellig met z’n drietjes en dat was ongetwijfeld een stimulans geweest.

De duiven kregen gewoon voer en mochten eten wat ze willen. Ze werden  niet overstelpt met allerlei middeltjes. Ze trainden niet extreem lang. Na een drie kwartier  landden ze al weer op de klep. Er lag dan wel een snoepje in de bakken klaar. Die  ouwe vos van een 48 wist dat precies en was als eerste binnen om ook  bij anderen te jatten. 
Teus vloog eigenlijk het liefst Vitesse en Midfond. Voor het lange afstandswerk had deze sympathieke rustige liefhebber geen geduld.   

De 48 kreeg geen  speciale naam. Al z’n duiven waren ‘watjes’. Dat kwam zo. Als een duif aarzelde bij het vallen of binnenkomen zei Teus wel eens:’ Wat een watje is dat beest’. 
Zijn  kleinzoon dacht vervolgens dat alle duiven  van Opa die naam droegen en wanneer er een wedstrijdduif arriveerde, riep de jongen steevast: ‘Kijk Opa, daar is ‘Watje’ ook.

Cor Uitham

Blikkie of Blacky



 

Blikkie of Blacky


Ooit was in ik de omgeving van Weesp bij een vader – dochtercombinatie. Ze hadden de 1e prijs van een jonge duiven concours weten te scoren en ik mocht er verslag van doen.
Het zal een jaar of vier geleden zijn. 
De  trotse vader vertelde honderd uit. Eerste van de afdeling dat was geen kattenpis nietwaar! Zijn dochter zat er wat zwijgzaam en verlegen bij. Van de winnende duif kwam het gesprek op de andere duiven in het hok.
Pa zei dat z’n 13- jarige brugklasdochter een lievelingsduif had die ze Blikkie noemde. Dat vond ik een interessante naam. 
Ik dacht aan blik van conservenblik. Misschien hadden meisje en duif iets met een voerblikje.Wellicht knipoogde het dier naar haar.
Toen ik iets in die richting zei, werd ik hartelijk door de combinatie uitgelachen. De duif was zwart en heette Blacky, corrigeerde dochterlief.
’Dan hebben mijn oude oren weer iets niet goed opgevangen.’zei ik
Ze glimlachte nu voorzichtig.
Jullie uitspraak van het engels is een beetje uit de maat, dacht ik bij mezelf.

Aan die zwarte Blikkieduif moest ik denken toen clubgenoot Harry me een tijd geleden tijdens de nieuwjaarsreceptie in een dolle bui vertelde hoe hij in z’n jonge jaren tijdens een vakantie op Texel versierd werd door zijn latere vrouw.
Met zijn duivenvriend  Ben Dorresteijn, niet die depressieve cabaretier, kampeerde hij bij De Koog. In  een oude auto ging de reis naar Den Helder. Thuis zorgden anderen  dat de duiven bleven vliegen.

Op die auto was met grote letters het getal 68 geverfd. Meestal doen wagens met zulke opzichtige nummers mee aan een autocross of zo. Maar bij Harry was de 68 z’n  beste duif en natuurlijk ook z’n lieveling.
Kortom goed, Harry zat op Texel en z’n duiven stonden in Frankrijk en zijn vriend wilde dansen. Zo kwamen ze op een avond in Dancing De Toekomst terecht. Daar waren twee dansgrage meisjes.
Vriend Dorresteijn vroeg een van hen ten dans. Ze heette Adrie en had prachtig zwart haar.
Harry bleef aan de kant. Hij speelde voor muurbloempje. Het dansen zat niet zo in z’n benen. Maar vrouwen kunnen er niet tegen dat er ergens een man verloren aan de kant zit. En die Adrie zei tegen haar danspartner:’Moet die vriend van je niet dansen?’
Ben schudde z’n kop.
’Ik breng hem wel op andere gedachten,’zei ze en resoluut plukte ze Harm bij z’n tafeltje weg.
‘En zo is het gekomen,’ zei Harry tegen mij.’ Daar in Dancing De Toekomst begon voor ons de toekomst en die toekomst hebben we samen na ruim 30 jaar nog altijd. Ik noemde haar Blacky want ze had vroeger van dat mooie zwarte haar.’
Hij zuchtte en bestelde aan de bar een glas jus d’orange.
C.U.

vrijdag 7 november 2014

Dokter Bibber en het zwangerschapsklokje





Al enige tijd ben ik Opa Duif en mijn kleinkinderen van  8 en ouder, ik heb er  nu zes( 1 achterkleinkind), staan er soms op mij te assisteren bij het verzorgen van de duiven als ze op visite zijn. 
Ze willen het hok in, knoeien met voer, gieten water naast de drinkbakken, ze maken de vogels aan het schrikken, willen duiven  wel even in de hand hebben, houden ze daarbij in de wurggreep en moeten beslist stoppeljongen aaien., kortom dolle pret!

In de duivensport loop je soms tegen wonderlijke zaken aan. Wat te denken van vlieggoud of fondolie. Bij het eerste denk je misschien aan vlugzout, bij het laatste leg je onbewust een connectie met loodvrij, diesel en LPG. 
Wanneer  je je als buitenstaander  realiseert dat die dingen iets met postduiven uitstaande hebben, klapper je met je oren.

Maar ook als behoorlijk functionerende grootvader word je geconfronteerd met bizarre dingen. Zo stuurde mijn schoondochter mij begin december op pad om het spel Dokter Bibber als sinterklaascadeau aan te schaffen. Ik had nooit van zoiets gehoord, wist niet hoe het er uit zag of waar ik het zoeken moest.
Je moet je zoiets proberen voor te stellen. Het spel dat je zoekt is oud en al lang uit de handel en je informeert als oude en grijze heer bij de zoveelste speelgoed winkel naar dokter Bibber.
Het meisje  achter de toonbank vraagt om uitleg, giechelt wat en stuurt je daarna hoofdschuddend naar een volgende zaak Ik zocht de halve stad af naar dokter Bibber en  schold stilletjes mijn schoondochter de huid vol.

Natuurlijk kan ik de gedachtegang van zo’n winkeljuffie volgen. Vertel voor de aardigheid eens aan kennissen en vrienden dat je een duur bed of bankstel hebt gekocht en dat je er van bedden- en meubelzaak Droomwereld een paar jonge duiven bij cadeau krijgt, dan zie je ze toch ook kijken met een blik van,”Hè , duiven als bonuspunten bij een slaapkamer ameublement,  in wat voor land en tijd leven wij!’

De affaire  Bibber was niet de enige frustratie die ik te verwerken kreeg. Toen mijn oudste dochter in verwachting raakte, mocht ik voor haar een zwangerschapsbelletje gaan scoren. Ze zei me dat zo’n ding bij een bepaalde sieradenzaak  wel te koop was. De juwelier keek overdonderd en schudde bezorgd het hoofd.
Na  wat omzwervingen door de stad kwam ik bij een babyspeciaalzaak. Daar was het raak. Nu kreeg ik van een ijverige babyjuffrouw evenwel uitgebreid instructie over het gebruik van zo’n zwangerschapsklokje. Het belletje mocht niet te hoog op de moederbuik hangen, want de ongeboren baby richtte zich naar het geluid en kwam dan in stuitligging terecht. 

Liefdevol pakte de winkeldame het belletje in en kakelde aan  een stuk door over de voor- en nadelen van het ‘muziekinstrument’Ondertussen dacht ik; mens schiet op.ik wil hier weg!
Thuis overdacht ik mijn avontuur! Het geluid van  dat zwangerschapsbelletje was aangenaam en rustgevend voor het ongeboren kind.
Zou zacht en vrolijk getingel of een soort newage muziek ook niet bevorderlijk kunnen zijn voor de jonge duiven in de broedschotel! 
Misschien een ideetje voor de duivenvrienden. We hadden het afgelopen jaar immers al kennis gemaakt met de mechanische bromvlieg in een kunstei, dat nota bene aan de universiteit ontwikkeld was.Van het tril- ei kwam ik weer bij het bibberavontuur; op zoek naar dat cadeau had ik vaag het idee gehad dat schoondochterlief mij met een kluitje in het riet stuurde.

In het dorp van mijn jeugd stuurden  plaagzieke volwassenen  kinderen  bij voorkeur naar de plaatselijke ijzerwinkel of smederij met de opdracht daar de watergaatjestang op te halen. Of je moest bij de kruidenier azijn halen en de man zei met een uitgestreken smoelwerk:’Mijn azijn is niet goed ze is zuur!’en omdat zuur  voor  je kinderzieltje   vies en bedorven betekende net als in zure melk, ging je onverrichter zake weer naar huis.

Bij onze duivenclub maakt men ook graag een geintje. Vooral de paar jeugdleden die we rijk zijn moeten daarop bedacht zijn. Zo tovert Rinus bijvoorbeeld bij het inkorven van duiven opeens een ei tevoorschijn en zegt: kijk, Remco je duivin heeft net gelegd. Hier pak aan!’

Wat het sinterklaascadeau betreft! Het Bibberspel vond ik tenslotte in een kringloopwinkel. Het is een kartonnen bord met de afbeelding van een mannetje met allerlei openingen. 
De spelende kinderen moeten met een pincet losse lichaamsdelen  en organen uit dat kereltje peuteren. Raken ze daarbij de randen  van die gaten dan klinkt er een zoemer en gaat de neus van de patiënt branden.Kortom een krankzinnig spel Een dokter mag niet bibberen.
Cor Uitham