Met een van mijn
maandagmannen had ik een meningsverschil. Eigenlijkmet allemaal trouwens. Natuurlijk
ging het over duiven. Waar zouden we anders over kissebissen. Ajax en PSV misschien! Maar ik ben een
voetbalanalfabeet dus daarover mag je van mij geen zinnige dingen verwachten.
Dat duiven zich behalve tegen
hoogspanningskabel s en andere draden ook
wel eens dood vlogen tegen auto’s
wanneer ze laagvliegend snelwegen kruisten, had ik in de groep gegooid.
Rinus was het mij
oneens. Hij had dat nog nooit gezien of meegemaakt en lachte me royaal uit.
Duiven vlogen langs de autowegen naar huis, dat hadden geleerde Engelsen immers
ontdekt! Hoe konden ze dan tegen een auto aanbotsen en ze gingen bij het
oversteken als dat nodig was toch simpelweg een beetje hoger vliegen.
‘Volgens mij’ ,
reageerde ik, ‘vliegen die duiven overal tegen op, ze ontwijken obstakels pas op het laatste
moment. En dan maken ze een inschattingsfout. Ze kijken niet uit hun doppen of
zijn kippig en moeten een bril met
gratis montuur hebben.’
De anderen bemoeiden zich er nu ook mee. ‘Duiven hebben hele
goeie ogen’, riep Willem, ‘roofvogels als stipjes in de lucht, zien ze eerder
dan wij.’ ‘Die hebben ze met het blote
oog zo in de gaten en wij zien niks’, kuchte Hans.
Waarom houden ze hun kop op zij, wou ik nu weten, dat doen
duiven toch altijd, die zitten niet met hun snavel verticaal omhoog het luchtruim te inspecteren?
‘Omdat ze anders een stijve nek krijgen’, schetterde Roberto, ‘dat is logisch.’ Dit lokte gelach en
een paar niet ter zake doende opmerkingen uit.
‘Nee’, ageerde ik, ‘veel vogels hebben ogen aan de zijkant
van hun kop zitten. Als bij jou Roberto je ogen op de plek van je oren
terechtgekomen zijn, dan mag je ‘t hoofd
helemaal naar links of rechts draaien om
je vriendin eens goed te kunnen bekijken.’
Gerard nam de proef op de som en bewoog
zijn kop naar alle kanten. Hij vond ’t best lastig.
Duiven zien heel scherp en goed, begon Willem weer. Zeker daar had hij gelijk in. Die zien met dat ene oog meer dan jij met
twee. Maar zou het niet zo kunnen zijn, Willem, dat ze voor veraf veel beter
zicht hebben dan voor iets dat dichterbij is!
Iedereen begon nu door elkaar heen te roepen. Het werd een
soort welles nietes kakafonie. Ik dacht, jongens denk om de buurvrouw, het arme
mens schrikt van al dat gebulder. ‘Hou je gemak eens’, riep ik tegen Hans en Gerard. Rinus had
allang afgehaakt.
Toen de rust terug was, zei ik: ‘En waarom vliegen mijn
duiven als ik ze los laat altijd bijna tegen die hoge elzenbomen aan die daar
honderd meter verderop staan. Ze gaan
pas op een meter of zo ervoor opzij.
‘Oh nou begint hij weer over zijn bomen’, mompelde
Rinus. ‘Dat slaat naar mijn idee helemaal
nergens op’, schamperde Willem. ‘En ze
zouden toch zo langzamerhand wel moeten weten dat die bomen daar staan, hebben
ze dan geen geheugen, vergeten ze dat telkens of kachelt dat spul met de blik
op oneindig gewoon overal tegen aan….’ging ik verder.
‘De volgende keer neem ik een duivenogenbril of een loep en een paar duiven mee, sprak Roberto
plechtig, dan laat ik je eens in het oog
van een goeie postduif kijken.’ ‘Heb je nog koffie’, vroeg Hans, ‘zal ik de pot
even uit de keuken halen!’
©c.u.