Het was lente. We dronken koffie. Onder ’t duivenhok ontwaakte een egel uit zijn winterslaap. Geert en ik hadden het over duiven. Lies schilde een appel. In de tuin winkelden vier witte pluiskippen.
‘Waar is die tand nou.’
Lies wees. Haar rechter snijtand was foetsie. Er gaapte een gat.
’ Oh jee,Ik heb hem ingeslikt!’
Ze roerde met een mespunt in de schillen.
‘ Gelukkig, hier is hij.’
Ondertussen praatte Geert onverstoorbaar over het prestatieniveau van zijn wedstrijdduiven. Lies haalde het plaatje met drie getrouwe tanden uit haar mond en probeerde de afvallige tand op zijn plaats te frutselen. Dat lukte niet.
‘Wat denk je kan ik met zo’n gat in mijn mond de straat op en wil je nog koffie!’
Ze keek me, quasi serieus, vragend aan.
Geert kakelde onbekommerd voort over zijn postvogels.
’ Zo ben je moeders mooiste ook niet , zei ik,’ Nee dank, je geen koffie als je het niet erg vindt.’
’Daar kom ik wel overheen’, bromde ze, en dan …..’Zeg ouwe kletsmajoor, houw jij je mond eens even, kan jij een tand plakken?’
’Oh dat is gesneden koek, man’, lachte Geert. ‘ Bij mijn duiven moet ik soms ook ingewikkelde operaties verrichten.’
Even later was hij met een vage lijmsoort bezig. De Donskippen kwamen bezorgd tokketokkend via de open keukendeur de woonkamer in. Er was onraad.
‘Kijk, daar loopt een egel in jullie tuin’, zei ik.
Een mager stekel- scharminkel gewekt door de plotseling zo warme lentezon wankelde naar de kippen – drinkbak en zoog zich vol water; dorstig als een paard. Op de rand van het hok keken de duiven wantrouwend naar die rare kat.
’Ach gut een egel!’, zei Lies,’ wat lief!’
Ze vergat haar gehavende aanblik, pakte een bakje friemelende maden, een lekkernij voor haar kippen, en rende enthousiast naar buiten. Geert stopte met lijmen, geep zijn digitale toestelletje om de happening voor het nageslacht vast te leggen.
Lies voerde glibberige griezels. Het mannequinmagere stekelvarkentje smulde en smikkelde en klom opgetogen op het tupperware - doosje dat die vrouw voor zijn snuit hield.
De angorakippen gaven een klaagconcert. Ze kenden dat plastic bakje. Dat waren hun maden!
‘Och gottegot; wat lief zielig; het arme dier weet niet wat over hem komt.’
Ze had bak met egel en al naar borsthoogte getild, stond zo oog in oog met onze egelman of – vrouw, want hoe zie je het verschil met die stekels.
Het maakte Geert niet uit. Hij fotografeerde.
Terug op de begane grond kroop de egel onder de heg.
Wij gingen naar binnen. Op tafel lag het tandenplaatje. De lijmtand zat scheef . Dat was geen gezicht.
’Haal hem er weer uit, Geert’, bitste zijn vrouw.
Met moeite werd het ding losgepeuterd.
Wat nu te doen.
Lies belde met een tandtechnieker. Ze mocht direct komen. Voor 40 euro was ze weer het heertje.
Geert mopperde dat hij het goedkoper kon.
Buiten scharrelde het wakkere stekeldier met dronkenmanspasjes rond; op zoek naar meer van die lekkere larven en Lies vroeg zich bezorgd af of het niet beter was eerst met dat zielige beestje naar de Egelopvang te gaan.
’Ach, mens’, zegt Geert,’ dat dier kruipt straks wel terug onder het duivenhok en dan slaapt hij weer een gat in de dag, heus Prikman kan het best af zonder ons.’
c.u.
Een pracht verhaal, met veel plezier gelezen.
BeantwoordenVerwijderenGrappige anekdote, Cor. En laat ik vandaag net een foto van zijn verre neef hebben geplaatst: het stekelvarken.
BeantwoordenVerwijderen