Het
was op een zondag erg laat in de avond. De telefoon ging en een gebarsten mannenstem zei:’ meneer, mijn buurvrouw heeft een duif gebracht. Ze
heeft hem gepakt; hij zat bij haar op de
stoep.’
‘Weet u wel hoe laat het is,’ vroeg ik, ‘ om elf
uur zitten er toch geen duiven bij de
voordeur! Heeft het dier soms aangebeld? Waar woont u! Hebt u zelf duiven?’ Dat
laatste vraag ik altijd.
Ja,
hij had duiven en de duif was ‘s middags
al afgeleverd in een doosje met brood en water. Hij noemde het ringnummer.
Het
was de 134, een vale jonge duif die door de voorjaarsstorm van een paar dagen
daarvoor op drift was geraakt en nu in
Zwolle zat.
Bezorgd
informeerde ik naar de gezondheidstoestand
van mijn verdwaalde goudklompje.
Er
werd gezegd dat mijn duif in redelijke conditie verkeerde en alleen een beetje
moe en hongerig was.
Ik had
zo mijn twijfel: als buurvrouwen zomaar duiven bij huis oppakken , is er vaak
meer aan de hand.
‘Kan
het beest nog vliegen’, wilde ik weten.
‘Hij
kan het wel, maar hij doet het niet; ik heb de vleugels open gespreid, maar die veerden gewoon terug.’
Het
klonk allemaal nogal vaag en verward. Misschien had mijn opvanger een
klein glaasje gedronken en was hij vervolgens in de telefoon geklommen. Nu zat hij op zijn woorden te kouwen en
struikelde over de letters; vooral met
de Wejen en de Ellen had hij
grote moeite
‘Meneer,’
zei ik,’ ik haal de duif op of
ze wordt opgehaald, ik heb een broer van mijn zuster in Emmen wonen en
die gaat komende dinsdag naar Amersfoort want zijn neef, mijn zoon is jarig, en
dan kan die de vogel mooi meenemen.’
‘Memeneer’,
antwoordde de Zwollenaar aan de andere kant,’ ik woon niet in Zewolle, zoals u denkt , mijn huis staat in
een ander Zuwwolle.
Er bestaan twee Zwolles: het gewone
grote Zwolle en het kleine Zwolle, een
dorpje dat ergens in de richting van
Ommen ligt.’ Bij de
O van Ommen verhief hij zijn stem alsof hij boos was.
Vervolgens
kreeg ik uitvoerig uitleg hoe mijn neef moest rijden om in dat ongelooflijke
dorpje Zwolle te komen. Hij zou mijn duif in een doosje bij de voordeur zetten, want hij was naar
zijn werk en ook de zorgzame buurvrouw was niet thuis.
Het
was half twaalf toen ik de telefoon
neerlegde. Wie gaf er nou om elf uur ‘s avonds een duif op. Onze Lieve Heer had
rare duivenmelkers.
Dinsdags
haalde neef Joachim geheel volgens plan mijn gestrande duif op.
Bij het opgegeven adres vond hij een kartonnen doos met inhoud in de voortuin.
Toen
ik de vale 134 aan een inspectie onderwierp, zag ik meteen
dat de linkervleugel gebroken was.
Ik
vroeg Joachim nog of hij de duif
wellicht uit nieuwsgierigheid uit het karton gehaald had, maar die schudde het hoofd en zei :’ Ik
weet niet hoe ik zo’n ding moet vasthouden.’
In de
doos lagen een schoteltje en een doorweekt stuk brood. Buurvrouws doos dus.
Waarschijnlijk
had mijn beller niet eens naar de inhoud gekeken., want anders had die
Overijsselse liefhebber uit dat kleine onbekende Zwolle de vleugelbreuk beslist
wel gezien.
Natuurlijk moest ik die gekneusde vleugel proberen te genezen.
De duif kwam in een poosje in theedoek te hangen, met haar snavel zweefde ze op die manier boven haar voer- en drinkbakje en zo kregen de stukjes bot de kans weer aan elkaar te groeien en dat gelukte wonderwel.
©c.u.
( de foto kreeg ik van oud-clubgenoot Jan Lohmeijer. Hij was altijd een vindingrijke duivendokter. De duif op de foto is dus niet die onfortuinlijke 134)
( de foto kreeg ik van oud-clubgenoot Jan Lohmeijer. Hij was altijd een vindingrijke duivendokter. De duif op de foto is dus niet die onfortuinlijke 134)
Toch een apart verhaal.
BeantwoordenVerwijderen