zaterdag 20 oktober 2012

Letters

schallie 370



Mensen die bij andere duivenliefhebbers  gaan kijken als de duiven van de vlucht terugkeren worden duivenletters genoemd. Ze letten op en waarschuwen: “Daar komt er een!”  Ze  hebben het over het weer, de wind, de warmte en  maken schattingen over de aankomsttijden. Er wordt gepraat over de  prestaties van de duiven op vorige vluchten.
Tot de liefhebber een eind maakt aan het  geklets met de kreet:” Hou je kop, daar komt mijn Blauwe Jopie,” of: “ dat is denk ik mijn  drie achtjes!”
Dan  worden de toeschouwers rustig en wordt de melker soms heel actief: Rammelt met een voerbus, blaast op een fluitje of begint te roepen: “ Kom, kom maar, jochie” De duivenletters hebben  zich verdekt opgesteld en heel klein gemaakt, want een onverwachte beweging of een luidgesproken woord, kan  de duif weer opjagen van de spoetnik of superval.

Laatst had ik het met Koos over dat duivenletten.
“ Ach,” bromde hij,” zo nu en dan ga ik  nog wel eens bij  Mees  of Ton kijken, maar het is niet meer wat het geweest is. Vroeger stonden we  in het Soesterkwartier met alle melkers uit de buurt tegen een muur  te wachten en gezellig te lullen en als er ergens een duif neerdook, stoven we allemaal naar onze hokken, sommigen verloren in de haast hun klompen en Hendrik van Schele Dina liet eens zijn kunst gebit vallen, maar hij kwam hem pas oprapen toen de duif in de klok zat. Ja, vroeger kon je nog lachen!”
“ Dat is waar,” knikte ik en herinnerde mij de eerste keren dat ik bij anderen naar thuisvliegende duiven ging kijken.

Heel lang geleden woonde ik in Doornspijk. Duiven had ik nog niet en ik ging  met andere jongens uit het dorp  bij Henk van den Akker kijken als daar de duiven moesten vallen. Die Henk  werkte al, was ouder  en vond het helemaal niet zo leuk dat we kwamen. Hij woonde een eind van de hoofdweg en voor zijn  bouwvallige hok  lag een stuk grasland  ter grootte van een voetbalveld. In de buurt van dat hok of op het lange pad naar zijn huis waren wij niet welkom.
Dus lagen wij naast het fietspad in het gras te wachten op het spannende moment dat er aan de overkant een duifje neerstreek. Veel was er eigenlijk niet te zien; Henk liet de duif binnen, kwam weer uit het hok en ging  opnieuw op de uitkijk staan. Heel soms was hij zo goed om de lange oprijlaan af te lopen, om ons te vertellen welke duif het was, waar het beest vandaan kwam- helemaal uit dat verre België-, en of zijn kampioen vroeg zat.
Als  zijn duiven slecht presteerden, joeg Henk ons weg. Toch gingen we bijna elke zaterdag kijken.

Later toen ik naar Heerde verhuisde, ontdekte ik aan de bosrand in de buurtschap ’t Veen een groot duivenhok, dat er veel professioneler uit zag  dan ‘t omgebouwde kippenhok van Henk. Daar woonde Piet de Haas, een zwijgzame man met een  geruite pet en witte klompen. Ook bij hem mocht je niet op het erf komen.
aak  was ik daar  de enige duivenletter. Ik stond op het karrenspoor  achter het hok  en tuurde de hemel boven de verre bossen van de Veluwe af. Piet riep van een afstand, welk station gevlogen werd. En hoe laat de  duiven konden arriveren. De Haas vloog in die tijd al met weduwnaars. Er hingen gordijnen voor de ramen van zijn duiventil. 

Als het lange wachten beloond werd met een stipje aan de horizon en  de duif even later viel, ging Piet naar binnen en deed  even daarna buiten het hok iets in een kistje en draaide aan een sleutel. Tegen mij zei hij dat het een duif uit St. Dennis was. Het was allemaal erg geheimzinnig en romantisch.
mijn hokje in Heerde

Aan deze jeugd ervaringen moest ik terugdenken toen ik de voorbije zomer zelf een aantal letters op bezoek kreeg. 
We vlogen in de midweek Troyes, een aparte ringenrace en omdat ik het jaar ervoor een redelijk vroege van die vlucht had gedraaid, kwam  een ploegje melkers mij zenuwachtig maken. 
Het was zeer warm ; de zon brandde genadeloos en er stond een  straffe oostenwind.
“Waar blijven je duiven nou,” riepen ze beurtelings, “ het duurt wel erg lang. Heb je ze te weinig zakgeld gegeven!”
Kortom ze waren geestig! Het zonnescherm was neer, er stond een grote parasol en ik mocht met frisdrank en bier in de weer. Marinus, Peter en Koos deden zich te goed. Er kwam geen duif, het werd later en later en de heren kletsten honderd uit en plaagden mij met mijn kampioenen die het lieten afweten.

Tot overmaat van ramp kwam Dirk van De Snelpost ook nog achterom; hij voerde met zijn schelle doordringende stem al gauw het hoogste woord. De voorzitter van  concoursgroep 4 was een dictator, de mensen van de afdeling waren zakkenvullers en de vluchtenpenningmeester was te laat met zijn centen.  Zo ratelde hij door. En mijn duiven kwamen maar niet.
Toen mijn gasten eindelijk weggingen, arriveerde mijn 807,  direct gevolgd door de schallie 370; ze verdienden beide een staartprijsje.
Corrie, mijn buurvrouw, vroeg de volgende morgen:” Wat was dat voor geschreeuw, gisteren, had je ruzie?”
“ Welnee,” zei ik, “ ik had enthousiaste duivenmelkers op visite.”

Cor Uitham

Geen opmerkingen:

Een reactie posten