zaterdag 14 februari 2015

Wilde plannen






Vannacht zet ik
de bloemetjes buiten

het moest er wel van komen
ik heb me lange tijd
niet mogen uiten

je kunt niet altijd
blijven dromen
natuurlijk wordt het
nog geen wilde boel

met seks en drank
en drugs of zo
als je begrijpt
wat ik bedoel

nee ik ga mij
voorzichtig
wat te buiten

ik kijk wel uit
daar kunnen vroege
vogeltjes naar fluiten.

eerst zal ik de kat uit
de boom gaan loeren
waar duiven zachtjes
liefdevol zitten te koeren

©c.u.


zondag 8 februari 2015

te goeder trouw

Witte Peter


te goeder trouw

Jaren geleden toen mijn zoon met twee postduiven thuiskwam en ik op die manier met de duivenbacil besmet raakte, kreeg ik op een dag ruzie met een liefhebber uit Bunschoten of Spakenburg. Gelukkig zaten we aan de telefoon en konden we elkaar niet aanvliegen, maar plezierig was het gesprek niet.
Mijn Jeroen had een jonge duif opgevangen. In het ringenboekje zochten we de eigenaar. De ringenadminastrateur vertelde dat hij de duif al een zomer kwijt was en dat wij hem mochten hebben; hij zou het eigendomsbewijs sturen. De man van het ringenboekje heette De Graaf of Koelewijn. We zochten die naam nog eens in het telefoonboek op. Nou Koelewijnen, Hopmannen en Graven had je er evenveel als wolken aan de hemel.
Dolgelukkig deed zoonlief het diertje een naambandje om en keek de eerste dagen tevreden naar zijn nieuwe aanwinst. Nu had hij al drie duiven; de zaken gingen goed!
De week daarop was Spakie; zo had Jeroen de kraswitpen gedoopt, met de noorderzon vertrokken.
En nu was er die boze meneer aan de lijn. Hij had een jonge duif in zijn kooi met ons adres en of wij helemaal gek geworden waren.
Zenuwachtig gaf Jeroen mij de telefoon. En ik legde voorzichtig uit dat ene meneer Koelewijn die baas over de ringen was, gezegd had dat wij die duif mochten houden. Na wat dreigementen, bedaarde de sportvriend: Ja, hij kende die Koelewijn wel, en zou hem eens onder de neus wrijven dat hij beter uit z'n ogen moest kijken.
Aan dit voorval moest ik denken toen ik deze zomer bij Peter op hokbezoek was. Peter is een bijzondere melker. Hij heeft heel veel witte en zwarte duiven. Die houdt hij voor de tentoonstelling.
Ze gaan wel mee op de vluchten, want anders kunnen ze niet in de bevlogen klassen te kijk staan. Soms stuurt hij ze allemaal in één sprong naar een verre fondvlucht, want ze moeten ook in zwaarste tentoonstellingsklasse meedoen. Tot verwondering van zijn clubgenoten komen de duiven die op zo'n gekke en onverantwoorde manier  meegaan naar het verre Frankrijk wel allemaal thuis.
Tussen al die witte duiven trok een donkerrode doffer de aandacht." Hoe kom je daar aan," wilde ik weten.
"Die komt uit Zaandam, ik mag hem houden en krijg het eigendomsbewijs nog" ,knikte Peter tevreden.
Ik nam de duif in de hand, keek naar de ring. Er zat een heel smal telefoonstripje op: mijn telefoonnummer!
" Van wie heb je die duif, Peter, vroeg ik kalmpjes?
" Nou van een man uit Zandvoort, ik heb het nummer gezegd en mijn vrouw heeft het voor mij in het ringenboek opgezocht waar hij thuishoorde. Zonder bril kan ik niet zo goed lezen en ik ben ook een beetje doof en dat is vervelend met de telefoon en zo, en toen mocht ik hem hebben, want die Zaanse liefhebber was hem al maanden kwijt."
" Die steenrode doffer is van mij," zei ik, " het is een ringnummer van mij en mijn telefoonnummer staat er ook bij!"
"Nou, dan moet je hem terughebben, hakkelde Peter, dan hebben we niet goed gekeken." Hij was een tikkeltje wit om zijn neus; dat paste goed bij zijn sneeuwwitte postduiven. Ik zei dat ik dat niet wilde en dat hij hem kopen mocht. Hij trok zijn portemonnee en gaf mij opgelucht vijf gulden. Dat was de vaste prijs die hij altijd voor mijn duiven betaalde.
Peter en zijn  vrouw hadden zich vergist net als die Spakenburgse man in het begin van mijn duivencarrière. Mijn duivenloopbaan, want mijn zoon hield het na twee zomers voor gezien met de duivenliefhebberij. Het viel hem allemaal wat tegen; boze mannen aan de telefoon, de kat van de buren die een inval deed in de duivenren en er kwam ook nog een duif thuis van Orleans zonder vaste voetring. En dat met die afgeknipte ring was beslist niet te goeder trouw gebeurd.

©c.u.

dinsdag 3 februari 2015

Over een werkstuk en de Trekduif




Over een werkstuk en de Trekduif
In 1952 zat ik op de Rijkskweekschool in Deventer. Dat was geen opvoedingsgesticht voor lastige en moeilijk opvoedbare figuren en ook geen instituut waar postduiven of  andere dieren gekweekt werden. Het betrof een school waar je hard kon leren om onderwijzer te  worden. 
Onderwijzers bestaan vandaag de dag niet meer. Ze heten nu leraar, leerkracht of docent. En die onderwijzerskweekschool noemt men thans Pedagogische Academie en de leerlingen zijn studenten.

In mijn tijd was dat anders. Ik was een scholier en moest van de leraar Biologie een werkstuk maken. Dat wou ik over postduiven doen. 
Mijn klasgenoten kozen voor werkstukken over Paddenstoelen, Koekoeksbloemen, grassoorten, vissen, apen, weidevogels, etc. Allemaal  min of meer geschikte onderwerpen waar de Bio-leraar verstand van had.
Postduiven leek mij een prima keus. Ik wist er wel een beetje van, had zelf duiven en mijn leraar- hij heette de Munck-Mortier, een mooie dubbele naam waar ik jaloers op was- wist vrijwel niks van mijn onderwerp. Dat leek me geen bezwaar. Hij keek bedenkelijk, maar vond het goed.

Thuis schreef ik alles over uit ‘De Duivenvriend’ van een zekere Beekman, ‘De Postduivenrassen’ door G.A. Spruyt  en ’t Neerlands Postduiven Orgaan. 
Het was allemaal in een deftige ouderwetse taal en mijn Biologie-meester kon  met zijn klompen aanvoelen dat de hele zaak jatwerk was, maar dat deed hij niet.
Ik  trok en tekende allerlei plaatjes over uit de twee  boeken en die duivenkrant, verzon er wat bij en klaar was Kees, eh Cor!. 
De leraar nam het kunstwerk in ontvangst en gaf het een week later terug.  Hij keek minzaam, stelde een paar vragen over lijnenteelt, het orientatievermogen en of ik werkelijk serieus dacht dat postduiven bij het zoeken van de weg naar huis gebruik maakten van ANWB- paddenstoelen en –wegwijzers. Hij wekte niet de indruk dat hij mijn ijverig in elkaar geflanste product gelezen had, maar gaf me in elk geval een voldoende; een 6+ of een 7-.

Laatst vond ik mijn werkstuk of scriptie terug. Het droeg de fraaie titel: ’De Postduif’ door C.L. Uitham! Je reinste plagiaat! Ik scande wat oubollige tekeningetjes en illustraties in die ik ruim 60 jaar geleden  met een kroontjespen en met Oost Indische inkt had nagetekend.
Ik las zo hier en daar hap snap een beetje over dat de postduif bijvoorbeeld afstamde van de Rotsduif- en de Trekduif en nog een paar Sierduiven, gegevens die ik allemaal  bij Beekman en Spruyt gestolen had.

Hoe had die Biologieman met die  fantastische dubbele achternaam nou ooit in hemelsnaam kunnen geloven, dat zijn leerling dat echt zelf geschreven had. Behalve die Trekduif dan! Waar ik die gevonden kon hebben was een raadsel. 
Hij informeerde bij het teruggeven van mijn verhandeling terloops nog  uit welk land de Trekduif stamde, waarop ik op goed geluk vertelde dat  het beestje waarschijnlijk uit Turkije of Griekenland kwam en dat  dat niet onlogisch was aangezien postduiven toch ook een soort trekvogels waren. Hij fronste zijn wenkbrauwen, maar liet er verder bij zitten.
©c.u.