Ze hadden elkaar niet op een gemaskerd bal ontmoet zoals in het klassieke verhaal. Maar een van mijn duiven had opeens doldriest verkering met een flat- of straatduif. Over haar keuze was ik teleurgesteld.
Ze was een veelbelovende jong duivenvrouwtje en nu ging ze zomaar aan de zwier met zo’n stuk schorriemorrie van een gevederde kraakbeweging aan de overkant. Daar stond een flatgebouw met een kapot dakraam.
Op de zolder hokte haar nieuwe vriend met ander duiventuig. Er heerste geen rivaliteit tussen dat vreemdelingenlegioen van schijtbeesten en mijn nette postduivenfamilie. Ze bemoeiden zich gewoon niet met elkaar.
Nu bleef mijn duif, de 92, ik noemde haar Julia, soms hele nachten weg. Overdag kwam ze af en toe wel eten met haar Romeo op sleeptouw. Die was ongeringd en stak niet netjes in de veren Ik snapte niet wat ze in dat beest zag. Sukkelientje, dacht ik bij mezelf wat moet je zo’n vent. Hij had geen stoer voorkomen. Die doffer bezat vrouwelijke trekjes, had een duivinnenkopje. Maar ze was nu eenmaal smoor op dat mannetje.
Op een dag toen mijn Julia weer kwam tafelen, en haar oude hok binnenliep, sloot ik haar op in een buitenren. Romeo joeg ik weg. Die liet zich ook niet vangen.
Een paar dagen later was hij weer present. Liep wanhopig en zenuwachtig voor het gaas op en neer; z’n geliefde spiegelde dat aan de andere kant .
Af en toe snavelden ze wat door de mazen van het gaas heen. Een buitenstaander zou er vertederd om kunnen glimlachen. Het was zo ontroerend maar ik kon er de humor niet van inzien.
en dit is een keurig gezinnetje |
Als de schemerig viel, vertrok Romeo weer naar zijn zolderverdieping. Zo ging het twee weken lang tot mijn duif ontsnapte. Ik deed het deurtje van de ren open om de drinkpot te verversen en weg was ze; mijn zachtblauwe tot over haar snavel verliefde duivin. Een week lang bleef ze uit beeld tot de honger haar terugbracht. Immers het leven van een flatduif is niet gemakkelijk. Het duivenvoer ligt niet voor het oprapen.
Ze kreeg opnieuw huisarrest. In een leegstaande caviakooi in de fietsenschuur mocht ze over haar zonden nadenken.
De deur naar die berging stond wel eens op een kier. Na een paar dagen zoeken had onze flat- Romeo uitgevogeld waar zijn geliefde zat. Verlangen en nieuwsgierigheid lokten hem naar binnen. Dat was dom. Ik greep hem bij z’n lurven en fabriceerde een noodcel voor hem in een kartonnen doos met luchtgaten.
Toen ik het weekend daarna naar Groningen moest,mocht hij mee. In de Martini stad kreeg hij de vrijheid. Het spoor naar Amersfoort zou hij naar mijn mening niet vinden.
Julia was na een kleine veertien dagen genezen van haar verboden liefde. Ze kreeg een ander duivenvriendje, een echte postduif, want dat was ze aan haar stand verplicht. Het kon toch niet zo zijn dat mijn Julia 92, die ik van de beroemde duivenkampioen H. de B. te S. gekregen had, zich vergooide aan een zwerver.
Na drie weken liep op een morgen Romeo in de achtertuin. Zijn Tomtom had hem misschien allerlei dwaalwegen opgestuurd, maar uiteindelijk was hij misschien bij toeval in zijn vertrouwde buurt beland. Ik had mijn duiven los.
Julia zat met haar nieuwe vlam in het zonnetje op de vorst van het dak naast de schoorsteen. Ze had geen oog voor Romeo die blij om haar heen begon te draaien en te koeren.
Hij kreeg vleugelklappen en snavelpikken van haar nieuwe vriend. Die koerde waarschijnlijk iets van :’opzouten, mafkikker, heb ik wat van je aan, blijf van m ’n vriendin af.’ Zielig, ach wat, ach welnee. Het idee van eeuwige duiventrouw komt toch alleen voor in romantische verhalen.
©.c.u.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten