donderdag 29 december 2011

Het oude damspel



Het dambord van  wijlen mijn oom Roelof
had een dubbele bodem  en een laatje.
Bij het dammen maakte hij een praatje
dan lette z ‘ n tegenspeler niet goed op


 stond hij aan je achterlijn had een dam
 en wist je niet door welke slag dat kwam.
De stenen hadden een ster of een stip
 wel mooi maar hij versloeg je in een wip.

Zijn dam sprong als een kikker heen en weer
Je  stenen  schoof hij in het dambord laatje
Hij zei je mag wit we doen ‘t nog een keer.

Royaal liet oom zijn neef wat slagen winnen
Intussen kwam er in je stelling weer een gaatje
zo sloeg zwart toe en niks  kon wit beginnen.

maandag 26 december 2011

De geschiedenis met Hans en Koos


                                                                 .
Aan het eind van een zomervakantie kreeg ik  eensvan mijn Amsterdamse dochter twee konijnen. Daar was ik niet blij mee.
‘ Luister eens, ik heb al  twee katten en vijftig postduiven,’ protesteerde ik. Dat argument maakte geen indruk.
‘ Het is tijdelijk’, riep ze enthousiast.
‘ Dat heb ik meer gehoord,’ bromde ik.
Ik ga kostgeld betalen, zei ze, en die beesten konden op haar kleine balkon in de Jordaan niet uit de voeten. Ze zei dat het 2 mannetjes waren en dat  gaf geen problemen. Die noemde ze Hans en Koos. Ze had een rijke fantasie.
De volgende dag bracht ze de knabbelaars met hok en al. Ik gaf haar als beloning  3 verdwaalde duiven. Die mocht ze  bij haar huis op de Lindengracht loslaten. Eentje kwam  uit Beverwijk, de andere twee moesten naar Drachten en Enschede.
  
‘s Middags kwamen De Pastoor en Bromsnor van het CCG bestuur langs. Ze wilden  Afdelingsproblemen bespreken. Ze waren in een jolige bui! Toen ze Hans en Koos zagen, waren de grappen niet van de lucht
‘Stop  je  met duiven, word je lid van een konijnenclub,’ vroeg Bromsnor.
‘Dat is zijn nieuwe geheime wapen! Hij denkt  dat de duiven gemotiveerder komen als er dakhazen  zitten te wachten!’ hakkelde de Pastoor
‘Dakhazen zijn katten,’ corrigeerde ik.  Oh, wat was het geestig; ik was blij toen ze na de koffie weg waren.

Na een week belde ik dochterlief. Ik had zorgen: Koos en Hans besprongen elkaar. Dat kon onschuldig zijn, maar ik wilde haar toch van dat driftige gewip op de hoogte stellen. Ze was er niet. Na de pieptoon mocht ik een boodschap inspreken. Praten met antwoordapparaten vond ik lullig; zeker als je het over konijnen ging.
's Avonds belde ze terug. Mannetjes deden het ook met elkaar, stelde ze gerust.
‘Heus, pa, er komt niets van! De man van de winkel heeft gezegd dat het mannetjes zijn!  Ja, die duifjes heb ik laten vliegen, eentje ging er in de boom zitten, dat was leuk.’
Ik geloofde haar gebabbel niet.

De volgende dag kwam Ko, een liefhebber uit de straat.
‘Konijn is lekker,’ sprak hij toen hij Koos en Hans zag
‘Dit zijn dwergkonijnen’, wierp ik tegen,’ die zijn te  klein.
‘Je kunt ze in mei bij je weduwduivinnen gooien. Die gaan niet op de vloer nestelen als er konijnen rondhuppelen, dat stond in het duivenblaadje, ’ ging hij verder.
‘Daar wennen ze aan en ze vreten die konijnenkeutels op,’ zei ik.
Die dochter van mij had me  mooi opgezadeld met die dwergsnuffelaars. Alle bevriende  duivenmannen die op de koffie kwamen, hadden commentaar.
‘Wie zijn geld wil zien verstuiven; hij koopt konijnen en duiven,’ zei mijn oom Albert zaliger als hij van mijn postduivenhobby hoorde. Hij had een melkveehouderij en vond het zinloos geld uit geven aan andere dieren dan koeien.
En nu had ik ook konijnen.

Inmiddels gingen de weken voorbij. Het weer werd triester; de donkere dagen voor Kerstmis. Nieuwjaar zat er aan te komen. Ik knipte in die eerste winterdagen de coniferen en  maakte het buitenhok van Hans en Koos schoon; het was een smeerboel, het hok was in de voorbije dagen natgeregend. De jongens hadden een gigantisch berg  keutels geproduceerd. 
Ze kregen verse stro en hooi. Koos sprong uit het hok; ik greep hem nog net in zijn nekvel en smeet  hem terug. Vervolgens begon ik aan het nachthok. Het deurtje wilde niet open; het hout was uitgezet door de regenval. 
Met een hamer en een schroevendraaier wrikte ik de voorkant open. Het daglicht nam bezit van de konijnenslaapkamer; achter een berg stront en stro lagen zeven of acht zwarte konijntjes die ontzet alle kanten uitstoven. Ik was overdonderd. Wat moest ik daar in Vredesnaam mee!

Als er in het voorjaar lammetjes geboren werden, riepen de mensen:’ Het wordt lente.’ Maar wat zei je als er met Kerst konijnen geboren werden! Konijnen en Kerst hoorden bij elkaar, maar deze bunnybaby's waren voor de komende feestdagen niet rijp voor de braadpan.
Hans en Koos hadden verkeerd gepland. Bovendien wie was Hans en wie was Koos; wie was het vrouwtje? Dat probleem moest ik  oplossen. Mijn anatomische kennis van deze knabbelsoort was niet groot.
Ik zat in moeilijkheden; dat was zonneklaar
Nu had ik plotseling tien van die knaagdieren. Besluiteloos liep ik mijn tuin rond In tuinieren had ik geen zin meer. Ik schoof de superval van 't duivenhok op zij; de doffers die al gescheiden zaten, stormden naar buiten.
 Ik kwam  een van mijn drie katten tegen. Het was de oude roodharige Hubertus. Hij was veertien jaar en zijn jachtinstinct stond  op een laag pitje. Mollen, goudvissen, lijsters of jonge konijntjes; vroeger bracht hij alles mee  Van hem viel niet veel te verwachten. 
Wat moest ik met acht konijnen? En dan was er nog een kwestie! Ik wist  dat je bij een nest konijnen de vader moest verwijderen, omdat hij  anders zijn kinderen de strot afbeet.  Maar wie was de vader ! Welk beest moest apart?
Ik belde mijn dochter. Ik vertelde haar van de blijde gebeurtenis; ze lachte uitbundig. Ze vond  't  het  einde. Ik ook.
‘Je moet geboortekaartjes versturen, Pa,’ plaagde ze
‘En jij lost het op,’ riep ik giftig, ‘het was tijdelijk en nou zit ik met de brokken.’
Ze zou haar best doen. Even later belde ze terug. Ze had het. Ze wou de jonkies verkopen op de Albert Cuyp markt als ze groter waren.
‘Je moet nog  even  op ze passen’, zei ze, ‘Het is maar tijdelijk, heus Pa’
‘Dat is met veel in het leven zo,’ mopperde ik, ‘wanneer maak je kostgeld over.’

Hans en Koos moest ik nog scheiden. Aan Ko vroeg ik, hoe ik het sekseprobleem kon oplossen. Die zei:’ Je moet dat nieuwe clublid, die Van der Bor vragen. Hij is veearts geweest en heeft verstand van zaken’.
Bor de Wolf,  zoals  onze aanwinst  genoemd werd, kwam een paar dagen later. Het was een man met een volle baard en een  sigaartje. 
Hij greep spartelende Hans in het nekvel, keerde hem om, duwde ‘t korte staart op zij en sprak:’ Kijk, dit beestje heeft een pijltje.’ Hij blies er wat rook over, zette Hans weer op zijn landinggestel, keek mijmerend voor zich en zei:’ Als je die beesten kwijt wilt,ik lust ze wel’
‘Ik zal er over denken,’ beloofde ik, en ik liet hem de poort uit. Toen ik de tuin inliep, zag ik Hans en Koos met hun voorpoten tegen het gaas. Over een paar weken was ’t Kerstmis, het feest van die andere geboorte en wat het nieuwe jaar hen nog kon brengen wisten ze gelukkig niet.
C.U.
 

zaterdag 24 december 2011

Een paleis van asbest

Als je goed kijkt zie links van het varkenskot overgrootvaders duiventil

Mijn allereerste duivenhokje was beginjaren vijftig een zoldertje in de garage van mijn vader. Hij had een volkswagen kever. Dat was er nog een met zo’n brilletje. Mijn  kleine duivenzolder bevond zich in de nok van die stalling. 
In de voorgevel van onze autoschuur zaten twee vlieggaten. Om mijn duiven te kunnen verzorgen moest ik op een hoge houten keukentrap klimmen. Balancerend  op de laatste trede kon ik met moeite mijn zes postduiven voer en water geven, of de  strontproductie  proberen weg te werken.
‘Geef jij je duiven weer een schone luier,’ riepen mijn zusters dan smalend. Ze vonden dat ik er een belachelijke liefhebberij op nahield.

Trouwens mijn hele familie was antiduif. Dat was eigenlijk wel raar want mijn overgrootvader hield al duiven. Op een paal naast zijn boerderij stond een rond hokje met vlieggaten. Het duiven houden zat dus in mijn genen kun je zeggen. 
Mijn vader zeurde ik maandenlang suf om een nieuw en beter hok maar hij had er geen oren naar. Het was zonde van het geld. Eigenlijk wilde hij ook het voer niet betalen dat nodig was.  Hartstikke zonde vond ie dat!  
 In die tijd begon ik ook mijn gevederde vrienden bij te voeren met oud droog brood. Een gewoonte die ik sindsdien niet meer kwijt raakte. Ook nu nog strooi ik als een soort Duivenkleinduimpje broodkruimels om mij heen.

Een onverwachte gebeurtenis bracht tenslotte verandering in de huisvesting van mijn postvogels. Een buurmeisje wilde op een dag graag mij en mijn duiven eens inspecteren. Bij die bezichtiging klommen wij samen bovenop de wankele trap. Het was een spannende onderneming. 
De garagevloer was van zand en leem en het was een hele kunst om wiebelend je evenwicht te bewaren. De keukentrap donderde natuurlijk om, wij maakten een flinke smak en lagen opeens tussen de brokstukken. Het buurmeisje was ongedeerd. Ik had wat schrammen en ontvellingen geoogst.
Mijn vader vond het allemaal zonde vooral vanwege die vernielde trap.
De buurvrouw was boos omdat haar dochter vuile kleren had en mijn zusters plasten zowat in hun broek van het lachen.

Toch werd die valpartij de aanleiding voor een nieuw hok. Zo kon het niet langer. Het mocht evenwel geen geld kosten. De plaatselijke timmerman stond  nog bij mijn vader, die politieman was, in het krijt. Misschien was er een oogje dicht gedaan bij een of andere bouwfraude.
De timmerman leverde dus gratis materiaal voor het andere hok. We kregen een soort dunne grijs gele platen die op latten getimmerd moesten worden. Het spul brak heel makkelijk. Waarschijnlijk was het een  ondeugdelijke partij asbest, waarmee de timmerman in zijn maag zat.
Hier poseer ik vol  trots voor mijn 1e echte duivenhokje van asbest

De nieuwe duivenwoning werd heel hoog en smal en kreeg geen vloer. Het hok had geen binnenbetimmering en in plaats van glas was er gaas. De duiven liepen gewoon op het zand. Kortom een koud en ongezond hok waar de vliegvorm ver te zoeken was. 
Om het een beetje goed te maken verfde ik de binnenkant met een witte naar anijs ruikende muursaus.  De zandbodem had het nadeel dat de duivenmest met hele plakken aan mijn schoenen bleef kleven en dus kreeg ik ruzie met mijn moeder omat ik de voeten niet goed veegde.
Het buurmeisje mocht niet meer naar die gevaarlijke buurjongen met zijn duiven en kwam niet meer kijken. Maar ik was blij met mijn nieuwe duivenpaleis.

De duivenbevolking  breidde  zich nu snel uit met een zilverschone doffer: een mooie vale, helaas zonder ring, een vetblauwe duivin met een los oog en een aanvlieger uit het Saarland, het grensgebied tussen Frankrijk en Duitsland. 
Die duif liep mij overal achterna, at uit mijn hand en ging op mijn hoofd of schouder zitten Het was een hele makke duivin, eigenlijk  een nieuw vriendinnetje dat ik dus Saartje noemde.
Toen ik bijna dertig jaar later drie duivenhokken bouwde, kwam op een daarvan een asbestgolfplaat. Mijn  linker en rechter buren maakten zich daar  zo niet  druk om, zolang ik  er maar niet in ging zagen en boren of de zaak in brand stak. Mijn duiven hadden er geen last van en vlogen de pannen van het dak zoals dat in het duivenvakjargon heet.
Duivenhokken die helemaal van asbest gemaakt zijn, vind je nog bij hoge uitzondering.

Op een  herfstdag van de voorbije eeuw ging ik met clubgenoot Gerard naar België. Hij wilde in Heist op den Berg, omgeving  Lier wat late jongen aanschaffen. 
In het najaar krijgt Gerard altijd koopkriebels. Een ander wordt depressief van de gele herfstbladeren. Hij zal en moet duiven aanschaffen om zijn hok te versterken.
De Belgische liefhebber die in onze ogen riant woonde  bezat in zijn diepe tuin, achter een hoge coniferenhaag een aantal  oude bouwvallige hokken die van onder tot boven  helemaal waren bekleed met een soort grijswit plaatmateriaal. 
Asbest? Bij die gelegenheid moest ik aan mijn eerste echte duivenhokje denken en aan mijn wel heel kortstondige romance met dat buurmeisje op een keukentrapje.

woensdag 21 december 2011

Getrommel op het dak

Altenburger trommelduif


Enige tijd geleden kreeg ik een trommelduif op bezoek. Daar zit muziek in, zult u zeggen. Tot op zekere hoogte was dat zo. Het beestje trippelde in de dakgoot. 
Er klonk een  wak-  wak geluid, in combinatie  met klokkend gefluit. Als  de duif  op dreef kwam,  zong hij een duet met zichzelf en leekt ’t of er ergens een tweede herrieschopper op mijn huis domicilie had gekozen. 
De trommelaar was een ‘hij’ dat had ik intussen vastgesteld want mijn duivenkennis is groot.
Mooi vond ik de blauwe vogel niet, de onbekende muzikant leek  een beetje op een vuilnisbakkruising tussen post- en stadsduif. Mijn buurman Ed ,die twee sierduiven heeft, kwam op ’t wonderlijke geluid af en zei:’dat is een Turkse trommelduif!’
Waar hij die wijsheid vandaan had, Joost mocht ‘t  weten. Ik had m ’n twijfel.

Na een dag liep de vreemde trommelaar mijn duiventil binnen. Duivenmelkers beweren wel dat hun duiven elke vreemdeling er met snavelpikken en vleugelklappen uitgooien. Maar niks gebeurde, terwijl die nieuwe toch  heel anders koerde dan zij gewend waren.
Op de drumsolo’s die de brutale vlerk ten beste gaf, hadden ze geen passend antwoord. Op z’n zitje keek hij met zijn  lichte kraaloogjes rond met een air van; hier ben en blijf ik!

Omdat het dus een trommelmannetje was, moest er natuurlijk een dito vrouwtje komen. Ik belde Sierduiven- Koos die op vogelmarkten geregeld bijzondere fladderaars scoorde. Hij kwam prompt met een trommelmeisje op de proppen. 
De nieuwe geliefden kregen een hokje in mijn fietsenschuur Het wak- wak- fluit- klok- mannetje was meteen een stuk rustiger. Veel mannen hebben dat. Als ze onder elkaar zijn het hoogste woord en komt  vrouwlief in de buurt dan zingen ze direct een toon lager. De kersverse duivenbruid zei niet zoveel trouwens. Er werden eieren gelegd en jonkies geboren.

En ik wou nu wel eens exact weten met welk soort trommelduif ik van doen had. Uit de boekhandel – rommelbak viste een lijvig baksteendik boek getiteld:’De 500 mooiste duivenrassen van A  tot Z van Hans Joachim  Schille en Josef Wolters.
Na wat bladeren en zoeken kwam ik via de Bulgaarse tuimelaar, de Deense Raadsheer en de Roemeense kaalhals, vrij snel uit bij  de  Altenburger en Arabische trommelduif. De Schmöllner, Harzburger en Tsjechische trommelduiven kwamen niet in aanmerking want zij hadden sokkenpoten.
 Altenburger klonk dichtbij en vertrouwd. Arabisch was exotischer maar Ed had het niet helemaal goed want Arabieren zijn geen Turken.

Het Altenburger ras komt uit Oost- Thüringen, vertelde mijn dikke sierduiven- boek, De duiven hebben een kop met hoog voorhoofd en een naar achteren hellend profiel. Ze beleven groot plezier aan hun wak- wak- trommel geluid. De best trommelende duif krijgt op de tentoonstelling de eretitel’ Kampioenstrommelaar’.
De Arabische zouden echter bij trommelwedstrijden ongetwijfeld als beste uit de bus komen. Hun stem is hoger dan bij de Altenburger drummers en het geluid wordt op een zingende manier geproduceerd. Het kleurscala is groot. Ze zijn zeer vruchtbaar en het komt voor dat de duivinnen ook trommelgeluiden maken, een eigenschap die bij andere rassen ontbreekt.
Verder kwam ik te weten dat er in Nederland zelfs Trommelduifverenigingen bestaan. Een telefoontje met een bestuurslid van zo'n club uit Rijssen maakte me heel wat wijzer en  hielp me uit de droom dat trommelduiven minder mooi waren dan postduiven.
Trommelduiven waren om precies te zijn erg interessante en mooie vogels en zeker niet lelijker dan postduiven, die  bovendien ook nog eens niet konden trommelen. En als ik dat niet geloofde moest ik maar even in Rijssen komen kijken.

De vraag wat er nu eigenlijk in mijn schuur zat, kon ik niet trefzeker beantwoorden. Het mannetje was een kras, blauwgespikkeld dus, het  wakte en zong. Zijn vrouwtje  droeg een roodbruin gevlekte  robe  of outfit en ze hield haar snavel. 
 Waarschijnlijk had ik een trommelhuwelijk tussen een Arabische en Altenburger duif gearrangeerd, een tambour-maître en een majorette. Hoe dan ook hun kinderen groeiden voorspoedig op. 
En er waren warempel een paar zeldzame postduivenhouders die wel zo’n vrolijke sierduif bij huis wilden.  Koos zag er wel handel in.  Omdat hij de bruid geleverd had, kreeg hij een voorkeursbehandeling. 
Gerard, Remco en ook buurman Ed kwamen op de wachtlijst. Mijn Altenburger- Arabische duo leverde op bestelling en had daar hun snavels vol aan.
© c.u.

zondag 18 december 2011

Oeps een probleem

Als duif kun je in de winter wat meemaken. De wereld is opeens wit en dan raak je wel in de war soms.
Er klinken knallen, het sneeuwt en je baas heeft je de dag ervoor een paar rondjes laten vliegen.
Je schrok je de ziekte van  zo'n vuurwerkbom en in paniek stoof  je weg.
Pas de volgende dag vond je je hokkie terug. Maar er stond een grote sneeuwpop in de tuin en er lag daar een   grote hoop poedersuiker op de klep van je tweepersoons duivenbungalow. en zie dan maar eens binnen te komen........


Waar is nou de voordeur
hoe kom ik er  nou in
Nou  fijne kerst en  en een goed vliegjaar
Een witte man in de tuin en dat is je baas niet



tekst en foto's C.U.

zaterdag 17 december 2011

Kerstslingerduiven

 

 

De kerstboom; gisteren heb ik die opgetuigd.  Zestien december nog net op tijd kun je zeggen; ik ben daar altijd laat mee zoals met veel. Mijn duiven zitten nog niet gescheiden; ik koppel laat. Winterjongen hoef ik niet.
De  opgetuigde kunstboom staat nu voor het raam met uitzicht op de tuin met duivenhokken. De ballen, klokjes en geverfde dennenappels heb ik op goed geluk over de donkergroene takken verdeeld. Het voordeel van zo’n kunstboom is dat  ie geen naalden laat vallen. En de takken kun je alle kanten opbuigen, waardoor je  de dennenboom kunt modelleren. 
Als laatste heb ik  mijn kunst - den opgesierd met een slinger van duiven.  Vliegende duiven; hun silhouet lijkt op het duif –embleem dat vroeger links boven aan de voorkant van  Nederlands bekendste Duivenblad prijkte. 
Waar koop  je nu zo’n sliert vliegende postduiven, vraagt u zich af. Ze liggen niet in de winkel voor het oprapen.

Wel, december voorvorig jaar bezocht ik met een  bevriend duiven echtpaar, Harm en Adrie,  een tentoonstelling in een voormalig vissersdorpje.  Het was er gezellig. Echte sfeerscheppers wonen er daar  Langs de kant kooitjes  met mooie duiven. Ergens in een hoek stond een versierde boom met een duiven – kerstslinger.
Ik stootte A3 aan.Niet te verwarren met het grote formaat kopieeerpapier. A3; zo wordt ze  genoemd door haar dochters  want die zijn  een beetje stapel van de Vlaamse  meidengroep K3. 
Nooit van gehoord zegt U. Ter verduidelijking; 3 Vlaamse duivinnen, vrouwen dus, van in de veertig die spelen dat ze nog op de peuterspeelzaal zitten. Ze huppelen, zingen en hebben vlechtjes in het haar, kortom geen gezicht!

Dus zei ik  tegen onze A3,' kijk een slinger met duiven; die wil ik hebben, ga vragen of we hem kunnen kopen en  desnoods jat je hem maar voor mij. Bonnie en Clyde op het dievenpad bij een duivenexpositie! De politie in dit vredige  vissersdorp zal ons niet overhoop schieten.'
Ze verdween  naar de bar, smoesde daar wat met het dienstdoende personeel, liep vervolgens naar de opgetuigde  groene zilverspar en kwam met de begeerde postduivenslinger terug.
’Kost niks’, zei ze.
Kijk, dacht ik, die kun je tenminste om een boodschap sturen.

Ze liet haar buit voor mijn neus wiebelen en riep ik wil er de helft van, ga jij eens een schaar halen.
Daar had ik geen zin in. Ik zag me al  tussen de bierdrinkende vissers vragen om een schaar!
Met een nagelknippertje deelden we de versiering in twee ongeveer gelijke helften.
Zo komt het dus dat er aan het einde en het begin van het jaar een  halve slinger zilveren vogels in onze respectievelijke woonkamers kan hangen. 

Duiven aan een ketting! Soms zou je willen dat je ze aan een touwtje had!
Ze passen bij mij goed want mijn duiven slingeren zich vaak via allerlei omwegen zigzag naar huis en komen dan vaak veel te laat. Ik zit er niet mee want er valt veel in de duivenhobby te genieten.  
 En misschien is  het  helemaal geen gek idee als de mannen van het Nederlandse Postduivenorganisatie in de toekomst duiven - kerstversierselen gaan verkopen dan hoeven we  geheim agente A3 niet meer op roof uit te sturen.
C.U.

woensdag 14 december 2011

Geurvreter

Heldhaftige familie van Paulus de Boskabouter

' Niet klagen maar dragen en bidden naar kracht’, hoorde ik clubgenoot Jannes zeggen. Dat was mooi gesproken voor een duivenmelker.  
 Ik weet niet of hij het over Orleans had. Z’n duiven hadden er weer eens  niets van gebakken. Twee staartprijzen: daarvan ging je ook niet van trots naast je schoenen lopen! Zelf had ik reden tot klagen genoeg. Mijn jonge duiven zagen er belabberd uit. Ze hadden vieze neuzen en zaten te huilen op hun zitkapelletjes. Kortom een verdrietige zaak. Ik had  schrijfcollega Kees uit Baarn al telefonisch om advies gevraagd.

’ Het kan ornithose zijn maar daar zijn de bekende, gewone middeltjes tegen’, reageerde hij somber. Nu is ornithose op zich al een zwaar klinkend woord, maar als Kees het uitspreekt, word je er al helemaal niet vrolijk van.
’Dat spul met die vitaminen erin heb ik al geprobeerd, dat werkt even en dan begint ‘t gedonder opnieuw’, zei ik. 
' Ik weet ook nog een paardenmiddel’, bromde Kees verder. ‘Je neemt een baksteen en maakt die gloeiend heet op het gas of in de oven en legt die in je hok. Ik zou wel een tang gebruiken, anders brand je je fikken. Dan giet je er wat druppels eucalyptusolie op. De stank is niet te harden. De duiven zitten met hun ogen te knipperen en krijgen tranen in hun ogen van ellende.'

’Tante Eucalypta die was toch getrouwd met Paulus de Boskabouter  en die natte ogen hebben ze nu ook al,’lachte ik.

‘Nee serieus, het is een afdoende methode; die vieze neusjes zijn echt verleden tijd’, ging mijn Baarnse connectie onverstoorbaar verder.
‘Ik heb nog ergens wat geurflesjes uit een reformzaak staan. Ik zal eens zien’, beloofde ik.

We verbraken de verbinding. De baksteenmethode gebruikte ik  echter niet. Ik  had alleen lavendel- en anijsolie in huis. 
Dat bracht me op een  heel ander idee. Als  mijn collega duivenmelker Rinus op de koffie kwam, stak hij in ‘t voorbijgaan z’n neus in mijn duivenkot. 

‘Het stinkt en je hebt muizen, zo vlieg je geen  platte prijs’, riep hij dan enthousiast. 

Nu sprenkelde ik op vrijdagmorgen voor zijn komst wat lavendel in de duivenwoning  en wachtte op  het gebruikelijke commentaar. Dat bleef uit.
’Je duiven zien er vandaag goed uit’, zei hij na zijn tweede of derde kopje koffie. 

Vervolgens begon hij over Jannes die er op Zondagmorgen van  Harchies onder doorgevlogen was. Zoals de meeste melkers sprak hij  de naam van die nieuwe losplaats uit als Hasjiesj.
’De duiven vliegen vandaag hasjiesj’,  zeggen melkers tegenwoordig zonder blikken of blozen tegen elkaar, terwijl elke onschuldige burger bij zulke woorden op heel andere gedachten komt.
En wat het baksteenrecept van Kees betreft; misschien zit daar bij nader inzien toch wel wat in
C.U.

maandag 12 december 2011

Muizenissen


Vroeger had ik last van muizen. Als ik ‘s avond in de schemer  mijn ‘duivenpaleizen’ ging inspecteren, zag ik ze bij tientallen heen en weer rennen in de broedbakken, langs de zitplaatsen en over de vloer.  Van die observatie werd ik niet vrolijk. Zelfs in dromen doken muizen op. Ik zag ze soms op mijn plaats voor de klas zitten.
M’n duiven raakten van dat gekrioel niet in paniek. Maar dat stelde me niet zo gerust. Ik had van verschillende melkers gehoord dat muizen de dood in de pot was. Je vloog geen platte prijs! Bovendien stonk de pis; ik kon ze bij hun acrobatische toeren ruiken. 

Natuurlijk nam ik passende maatregelen; zette alle mogelijke vallen, strooide met milieu- onvriendelijke korrels en riep de hulp in van mijn roodharige kater Hubert. Die leefde toen nog, had nog geen last van de katten midlife crisis en maakte fris en vrolijk jacht op het muizengespuis. Die  vermenigvuldigden zich echter zo snel dat ook hij tenslotte dacht: baas bekijk ‘t maar!. 
Met mijn duiven bakte ik er op de wedvluchten inderdaad  weinig van, maar ook voor de muizenplaag was ik geen groot kampioen.
Om een lang verhaal kort te maken: na ruim een jaar was ik muisvrij. Opeens waren ze weg! Ook uit de buurt; want ze zaten in die tijd overal. Misschien was het een goed muizenjaar, zoals je kunt spreken van een goed appel- of pruimenjaar. 

Zo gebeurde  het  in de hoogtijdagen  van het muisgespuis eensdat een verre zijstraten buurman,Rob heette hij, ’s nachts met zijn auto het plein achter onze huizen opdraaide en dat hij in het licht van de koplampen honderden muizen op de parkeerplaats heen en weer rennen zag, althans dat vertelde hij!

 ‘Ja echt, Cor,’zei hij,’het leek of die beesten daar een vredesdemonstratie bijwoonden of het kampioenschap van een soort Muizen- Ajax  vierden..’
‘Hoeveel had je gedronken,gerookt en gesnoven,’vroeg ik.

Dat was niet aardig, want buurman Rob was een betrouwbare en nuchtere zakenman, die breedbeeldtelevisie’s en stereotorens van hele dure merken verkocht.

Een paar weken  later was ik op een voorjaarsbeurs voor Duivenmannen. Daar zag ik  een stand, waar ze een muizenval aanboden. Het was een kistje met bovenin een gaatje.Aan de voorzijde was plexiglas; aan de binnenkant zaten borstels, die ronddraaiden als de demonstratiemuizen in het kistje waren gekropen en al rondcirkelend kwamen ze dan in het onderste deel van de speelse gevangenis en konden niet meer ontsnappen.’Die Dohmen Falle”heette die fantastische uitvinding! Wat een prachtige naam, om je vingers aan af te likken!

De handleiding die we van een oogstrelende standjuf aangereikt kregen, was geestig en met  kennis van zaken samengesteld. Ze bevatte wat muizenbiologie. Daaruit leerde je dat de huismuis inclusief staart 19 cm lang kan worden, dat het vrouwtje vanaf de 28e dag vruchtbaar is en rekenkundig 50 miljoen nakomelingen kan krijgen. 
Dan had je nog verschillende soorten muizen: bijv.: de scheermuis, de veld- en bosmuis, de brandmuis, de hazelmuis, de berkmuis en de zevenslaper.

Verder lazen we dat je spelenderwijs muizen vangen kon, want de “levende val” ofwel”de speelkist was voor elke muis onontkoombaar, want die ronddraaiende borstels werkten verslavend. Net als de hamster in zijn molentje konden de muizen niet genoeg krijgen van het spel!. 
Per nacht konden wel 12 muizen gevangen genomen worden en de volgende dag kon men het beste in  bos of  weiland de dieren vrij laten. Daar hebben de muizen natuurlijke vijanden, bijv roofvogels, vossen. Tot zover een greep uit het foldertje met  instructies.

Gina denkt baas je bekijkt het maar

Gerard met wie ik de manifestatie bezocht was tot tranen ontroerd van het lachen en kocht spontaan de muizenspeeldoos.
‘Heb jij last van muizen,’vroeg ik, verbaasd, want Gerard vliegt goed. ‘Nee’, lachte hij,’maar ik vind het zo’n leuk kistje’, moest jij er geen?’
Dat hoefde ik niet want ik ben een beetje conservatief en behoudend en heb meer vertrouwen in een ouderwetse degelijke muizenval en ik heb tegenwoordig geen muizen, al een paar jaar niet. Waarom? Dat  moet je me niet vragen. 
Aan de kat die ik tegenwoordig heb,ligt het niet. Ze heet Gina en is geschift en vangt alleen maar vliegen .De muizen zijn weg. O ja, voor ik het vergeet: mijn duiven presteren de laatste jaren  weer een ietsjepietsje beter en buurman Rob is inmiddels naar een nettere buurt verhuisd.

zaterdag 10 december 2011

Het is er op of er onder

stevig in de houdgreep



De 121 heeft hier haar echtgenoot, bijgenaamd Ouwe Kees nog goed onder de duim, of liever onder haar pootjes.
Hij kan geen kant meer op, maar vindt ' t  het einde, want  hij kreunt en zoemt  vol overgave.
De dame is hier the captain in charge.
Ze kijkt naar de fotograaf met een blik in haar donkerbruine oog van: zeg hoepel jij eens even gauw op met dat fototoestel van je en laat ons met rust.
Zulke tafereeltjes  zijn een toonbeeld van geluk; elk jaar weer. De foto is natuurlijk niet in december maar ergens in februari genomen. Aan het eind van het jaar als de dagen kort zijn en het weer niet te genieten, staan de duifhormonen op een laag pitje en komt er van gerollebol niet zoveel terecht.

Maar soms waren de rollen ook wel omgedraaid

vrijdag 9 december 2011

De Lamme en de Blinde

De kop en het oog van een doffer die ik de oude botter noemde


Een van de laatste dagen  na mijn heupoperatie in het ziekenhuis, kwam er een kleine stevige man op zaal. Hij knikte vaag naar de andere patiënten en werd door de dienstdoende verpleegster op het eerste bed ingekorfd.
Ik had hem eerder gezien Hij heette Jan en was lid van de duivenclub“ De Eendracht .Mijn collega duivenmelker nestelde zich in de lakens en had  geen zin in een goed gesprek. Dat was jammer  want ik kon afleiding gebruiken. Met de andere zaalgenoten verliep de communicatie moeizaam.
Bij het raam lag een bejaarde doofstomme en daarnaast een norse timmerman die van een steiger was gevallen. Links bivakkeerde een verwarde AOW’er die voortdurend over een gouden pyjama brabbelde en rechts had ik iemand die gebrekkig Nederlands praatte. Kortom: ik viel wel in de prijzen!

Na het middagbezoek lanceerde Jan opeens een volzin:’Je hebt  goed gevlogen Zaterdag’, hij had zich opgericht in zijn kussens,’Je zat er goed bij!’
“Ik mag niet mopperen.’reageerde ik. 
De timmerman tegenover mij fronste de wenkbrauwen en wees naar zijn voorhoofd.
‘Hij heeft het over duiven;wij vliegen met postduiven’.ondertitelde ik  Eendacht- Jan.
‘Schijtbeesten, je moet er maar lol in hebben,’bromde hij boos en wreef over zijn verbrijzelde geopereerde bovenarm.
‘Hoe doe je dat toch?’informeerde Jan.’Ik vind het knap hoor.In het ziekenhuis liggen en  toch drie bij de eerste tien!’
Ik vertelde van mijn tijdelijke hokverzorger die de duiven voerde en weduwnaars  en weduwduivinnen op de vlag trainde.
’Speel jij totaal weduwschap!’Ik gaf tekst en uitleg.

Onze zaalgenoten snapten er geen bal van. Duivenmelkers hebben hun eigen vakjargon. De rest van de dag was Jan zuinig met woorden.
Pas ’s avond toen de nachtzuster met een karretje slaappillen kwam, vond hij het nodig zijn mond open te doen.’Dat is een mooie duivin’, lachte hij.
‘Dat is een goeie voor de Vitesse’, knikte ik. Dat vond hij niet en hij verzekerde dat de overnachtfond hem geschikter leek. 
Jan kreeg van zijn fondduivin iets voor een rustige nacht, want  morgen moest hij  aan een hernia geholpen worden.Even later sliep hij als een  snurkende roos. 
Ik zag hem niet weer. Bij het aanbrekend van de dag werd ik eervol uit het ziekenhuis ontslagen. In de weken erna  scharrelde ik op krukken in en bij het duivenhok rond en gaf mijn soigneur duiven- aanwijzingen.

Clubgenoot Peter nam mij in mei mee naar  Berghem, waar hij  bij een blinde duivenmelker een verdwaalde pieper moest halen. Hij vond dat ik met die nieuwe heup wel wat meer van de wereld kon zien. We gingen via Nijmegen richting  Oss en kwamen na de snelweg door uitgestorven dorpen met veel oranje omdat het Nederlands elftal weer eens bijna in de finale mocht spelen.
We vonden het adres waar de jonge duif asiel gezocht had gemakkelijk. Peter is een beetje doof maar hij heeft een goed gevoel voor richting. 

Achter het huis zat een man in de zon, met het hoofd een beetje schuin alsof hij altijd de hemel in de gaten hield. Z’n vrouw naast hem schilde aardappels Na de begroeting leidde hij ons via een smal tegelpad, we moesten achter elkaar lopen, door een diepe achtertuin om wat schuren heen naar een verzameling oude duivenhokken met uitzicht op het  wijde Brabantse land.
Peters duif logeerde in een  zo’n oud tbc- huisje, dat gedraaid kon  worden naar de zon. Je zag die dingen vroeger veel toen tbc een dodelijke besmettelijke ziekte was. Zon en frisse lucht waren goed voor  herstel dacht men toen.

De blinde melker liet zijn duiven zien; hij kende feilloos de weg in het hok, wist precies waar de koppels zaten  en herkende ze met het gevoel van zijn handen. Hij speelde alleen  overnachtfond. De duiven werden elektronisch geklokt. Geritsel van vleugels en een piepende antenne melden via een geluidsverbinding naar het woonhuis de thuiskomst van de wedstrijdduiven.
’Uit welke richting komen je duiven,’vroeg Peter. Ik vond dat een domme vraag, maar de melker wees zonder mankeren in een zuidelijke richting. 
We gingen terug over de kleine tegels. Ik hinkte op krukken achter hem aan. ‘Als ik het tegelpad volg kan ik niet verdwalen,’sprak hij.
De Blinde leidt Lamme, dacht ik

We kregen koffie. Heb je goeie duiven wilde hij van Peter weten. ‘Vroeger wel, maar tegenwoordig moet ik ze overal ophalen,’ grapjaste die. Dat antwoord nam hij niet serieus.
‘Jij schrijft toch verhaaltjes in het duiven blad,’ging hij tegen mij verder.’Ik heb ze gelezen ,dat wil zeggen iemand van de bibliotheek spreekt voor mij stukken uit het NP- Orgaan  in op een bandje.’
Terug in de auto bromde Peter:’Nou moet het niet gekker worden. Zelfs blinden lezen je stukjes, je hebt het wel ver geschopt met die schrijverij.

 

woensdag 7 december 2011

Roekoe

Roekoe roekoe

Meidoorn bloeit, seringen wuiven,
lover dekt de laantjes toe:
roerend zoet roekoe van duiven…..
O der duiven droef roekoe!

Laat u niet door ’t lied bevangen,
eenzaam hart van wachten moe,
word niet dol van wild verlangen,
bij der duiven zoet roekoe.

Tot berusting laat me  u dwingen,
duld uw lot en kus de roê!
’t Is of ’t hart mij stuk wil springen,
bij der duiven zoet roekoe.

‘k  Zie de zee door ’t eikhout gloren…..
O nu weet ik wat ik doe:
‘k spring in zee om ’t niet te horen,
’t roerend droevig zoet roekoe.

Hélène Swarth


Stephanie Hélène Swarth werd geboren in Amsterdam op 25 oktober 1859; ze overleed  in Velp  20 juni  1941. Haar jonge jaren bracht ze door in Brussel en  later woonde ze tot ze trouwde in Mechelen.
Haar  korte huwelijk met de Nederlandse schrijver Frits Lapidoth was  bepaald niet gelukkig.  Of het gedicht Roekoe rond die periode geschreven werd, is ons niet bekend.
In het begin schreef ze  Franse gedichten, later schakelde ze over op het Nederlands 
Ze hoorde bij de literaire beweging van de 80-ers.
De invloedrijkste dichter van die groep Willem Kloos, noemde Hélène 'het zingende hart van Holland' en publiceerde haar gedichten in zijn tijdschrift  De Nieuwe Gids.
 Het is niet erg waarschijnlijk dat de dichteres bij haar roekoe-gedicht aan postduiven heeft gedacht.  Het ligt meer voor de hand dat het ondraaglijk klagelijk donker roepen van de hout- of bosduif  haar inspiratiebron is geweest.

maandag 5 december 2011

Zonder mayonaise

Het was bij de wilde spinnen af


Er zat een onbekende duif  in het duivinnenhok. Dat valt je gauw op door de manier waarop zo’n beest je aankijkt. Het was een tamelijk verwilderd en onguur type. Ik hoefde bij wijze van spreken maar met mijn ogen te knipperen en de vreemdeling schoot alle kanten uit en knalde tegen het raam. Het was een duivin. Toen ik haar  gevangen had, zag ik dat ze een ringnummer had van  iemand van  De Eendracht, een club uit onze stad. Ik telefoneerde en kreeg een  zekere Jan aan de haak.

“Die ben ik al weken of maanden kwijt,” riep hij luid.
“ Dat zal best,” reageerde ik,” want ze gaat tekeer als een wilde kat.
“Hoe is het mogelijk,” schreeuwde de man in de hoorn.
Ik dacht bij mezelf: als ik als duif  een baas had met zo’n hard en doordringende stemgeluid had, werd ik ook bang en schrikachtig.
“ Wacht eens even, “ bulderde de melker in mijn oor,” die duif stamt nog af van mijn Patatdoffer.”

Het kwartje viel: die patatdoffer was in Amersfoort  voor ingewijden geen onbekende. Het was een duif die bij thuiskomst veel tijd verknoeide en dan nog behoorlijk vroeg op de uitslag stond.  
 Ik had op de vrijdagmarkt wel eens stadsduiven uit weggegooide patatbakjes zien eten,  maar de doffer van Jan van De Eendracht had zijn naam aan  andere wapenfeiten te danken.
Enkele huizen bij hem vandaan was een Snackbar waar vaak zwerfduiven op de schoorsteen zaten en Jans doffer landde bij thuiskomst van de vlucht  daar altijd en   verspilde veel tijd door achter die schooiers aan te buffelen. 
Natuurlijk vroeg dat gedrag veel van Jan’s zenuwen en in het inkorflokaal werd hem gevraagd of zijn doffer  misschien gek was op patates met  mayonaise.

Omdat mijn opvanger verwekt was door deze beruchte patatduif wou hij de schuwe  duivin  wel terughebben. De volgende dag moest ik Jan  zijn duif aanwijzen want door de vele omzwervingen was ze voor haar baas onherkenbaar geworden.

“Ja dat is toch wel  een van mijn ringenserie,” gaf hij luidruchtig en goedlachs te kennen.
“Het is voor je te hopen dat ze blijft,” zei ik,
“ Wie weet, heeft ze op een of ander uithoek van een flatgebouw  bijvoorbeeld wel een vriendje zitten”
“ Het zou me niks verbazen,” lachte  hij, “want mijn duiven kruipen soms in allerlei hoeken en gaten.”
Zijn duiven hadden ook iets met schoorstenen, liet hij weten.
Een paar weken eerder had zijn buurvrouw in paniek aangebeld; er was gerommel bij haar op zolder en of hij  kon kijken wat er loos was.
” Het is een gek fladderend en krakend geluid”, had ze gezegd.

Nou hij zou dat varkentje wel even wassen en als het inbrekers of spoken waren, zou Jan z’n mannetje wel staan; ze hoefde niet bang te zijn.
Na een korte inspectie van de bovenverdieping kon men vaststellen dat er ergens in de schoorsteen een grote vogel moest zitten. 
Op zolder zat een luikje in het rookkanaal, maar vandaar uit kon je het beest niet pakken. Je hoorde  het dier omhoog fladderen. Er kwam allemaal roet en stof  naar beneden dwarrelen. Dat moest buurvrouw straks  zelf maar op stofzuigeren Er moest eerst iemand het dak op om het dier met een bezemsteel naar beneden te duwen.

“ Het was een van mijn eigen duiven, een doffer, hij was pikzwart van het roet en zat helemaal in de kreukels, het was bij de wilde spinnen af” grinnikte Jan.
“Misschien wilde jouw duif voor Zwarte Piet spelen,” stelde ik voor.
“Ja, Gekke Gerrit, dat geloof jezelf toch niet; Sinterklaaspakjes bezorgen in mei,” lachte de eigenaar van de schoorsteendoffer. 
Een paar dagen later belde hij op met de informatie dat die schuwe dochter van de patatfrites-doffer al weer de benen, of beter gezegd, de vleugels had genomen.
“ En ik hoop haar nooit weer te zien,” riep hij opgewekt.

c.u.

illustratie Wilfried de Boer
die rommel moest buurvrouw zelf maar opzuigen

zondag 4 december 2011

Op goed geluk

Helemaal naar Duitsland,,,, nee ik blijf liever thuis

Op Roakeldais

Al jaren hangt op mijn duivenhok een bordje met bovenstaande tekst. Boven die woorden bevindt zich een geschilderde afbeelding van twee handen die een duif vasthouden. Een  duif die ingekorfd gaat worden, of beoordeeld wordt op zijn conditie. Misschien is ‘t een duivin die getoond moet worden aan  haar doffer. Wie zal ‘t zeggen! De fabrikant van  plankje  en schilderij is Dries van de Reisduif. Hij kan goed figuurzagen en is handig met verf en kwast. De woorden ‘Op Raokeldais’ moest hij er van mij onder penselen.

’Wat is dat voor geks en wat heeft ‘t met duiven te maken’, bromde Dries toen ik hem vroeg een bordje voor mijn kampioenshokje  te maken.
‘Raokeldais is Gronings,’; zei ik,’en het betekent: op goed geluk of God zegene de greep.’
‘Op goed geluk korf jij dus je duiven in, je doet maar wat, bedoel je,’lachte hij schuddebuikend.
’Om de dooie dood niet’, riep ik mijn plaagzieke reisduifman tot de orde. ‘Ik kijk mijn vliegers zorgvuldig na voor ze de mand in moeten.’

Dries knikte instemmend. En ik vervolgde mijn  verhaal met dat er toch altijd onzekerheid en twijfel overbleef en dat er een hoop mazzel bij dat duivengedoe kwam. Zo had ik eens uit besluiteloosheid twee jaarling duivinnen als laatste van de lijst mee gestuurd naar  Ruffec en Bergerac, Ze arriveerden in het holst van de nacht. Ik was met stomheid geslagen. Op die twee dames had ik echt niet gerekend. Ze waren immers op goed geluk uit hun broedhok geplukt.

’Maar het kan ook verkeerd uitpakken,’zei Dries die een en al oor leek te zijn.
‘Zeker’, zei ik, ’aarzeling was er bij het inkorven van mijn roemruchte oude 54 naar Dax.  Z’n neusdoppen waren niet helemaal 100% Ik zag hem dus nooit weer. 
Twijfel had ik ook bij de 80 die naar Munchen mocht . Hij was in topvorm; rond en stevig als een tennisballetje. Als je hem op de grond zou gooien kon hij  bij wijze van spreken stuiteren. Maar die tachtig was een vitesse duif en München was met zo’n 6 a700 kilometer toch een behoorlijk eind uit de buurt. Drie keer zette ik hem terug in het hok; tenslotte ging hij toch mee en won dus een eerste.’

’Zo gaan we weer een beetje  opscheppen,’ informeerde de  figuurzaagspecialist die intussen televisie keek en nog maar half luisterde
’Ik zeg al niks meer,en je zou ook nog een vogelhuisje voor me zagen’ mopperde ik
’Het  verhaal van die Munchen - doffer heb je me al eens eerder uit de doeken gedaan, je wordt oud. En zo’n  mezenhokje krijg je. Ik zal er weer dat rare Roakel –woord van je  op zetten’, lachte de plankjesproducent.
C.U. 

donderdag 1 december 2011

Duivenmuziek


Mijn oudste en kortste zoon kwam langs voor een bakkie koffie. Ik had de radio op een andere zender gezet. Meestal luister ik naar classis FM, maar ik weet dat hij niet zo op die ‘Mozart – hoempahoempa’ gesteld is, vandaar!.
Uit de luispreker klonken nu de curieuze zinnen:’Dit is voor mij een dag uit duizend dromen. Ik ben toch nog goed terecht gekomen’; Frans Bauer in de bocht.

 ‘Duivenmuziek’, zei mijn zoon minachtend, terwijl hij een hap van z’n stroopwafel nam.  Dat is muziek voor duivenmelkers bedoelde hij te zeggen. Artiesten als Jantje Smit, Marianne Weber en BZN kwamen in zijn muziekwoordenboek niet voor.

‘Wat denk je’, vroeg ik aan clubgenoot Harrie, die inmiddels ook binnen was gekomen om koffie met een stroopwafel te scoren,’zouden duiven ook  van muziek houden? René, hier heeft het over duivenmuziek’

‘Misschien klinkt het rammelen met de voerbus hun als muziek in de oren,’grinnikte Harrie.
 René ging en wij bespraken de gebreken van ons clubgebouw. Dat het binnen te donker was en dat de beplanting rondom wel eens wat aandacht verdiende 
Daarna ging het weer over duiven. Ik zei dat ik in mijn eerste duivenmelkers jaren wel eens  muziek voor mijn  duiven draaide. Niet in het hok, maar als ik de mand in de auto had staan. De doffers maakten dan herrie en vochten met elkaar als leeuwen. Het hielp niet als ik riep dat ze hun bek moesten houden. 

Op een keer zette ik de autoradio aan,  stopte een bandje met Mozart in de recorder en op slag waren mijn reisduiven muisstil.

‘Dat snap ik’, zei Harrie,’ik denk dat ze zich rotschrokken van die herrie.’ Zijn stroopwafel was op en ook hij vertrok.
 Dat ik van mijn muziekexperiment een tijdlang gewoonte maakte, had ik hem maar niet verteld, want ik wilde in de vereniging niet bespot worden omdat ik een muzikaal geheim wapen had.
Muziek en duiven; ‘de  doffers maken muziek’, zei mijn vroegere duivenbuurman altijd als zijn weduwnaars opgewonden in hun bakken lagen te roepen.

C.U.