donderdag 15 januari 2015

Lidmaatschap en een treurige spoorwegman




Vorige week  of de week daarvoor heb ik de contributie  voor het lidmaatschap van de duivenvereniging en de fondclub overgemaakt. In vroeger jaren kreeg je vervolgens een  officieel Bewijs van  Lidmaatschap. Nu hoor, zie of krijg je niks. Ja hooguit als je geluk hebt een betalingsbewijs.
Tussen 1949  en 1952,’53 was ik jeugdlid van PV Juliana in Heerde. Mijn vader meldde mij aan  bij die club. Hij was politieman. Toch moet er een ballotagecommissie aan te pas komen voor ik  toegelaten kon worden.  Daar schrok ik van, vooral omdat ik van dat woord de ballen snapte. Juliana vergaderde  in een plaatselijk café.

Het bestuur zat achter een tafel. Ze hadden petten op en keken  ernstig en gedeprimeerd. Jeugdleden hadden ze niet en dan kwam er ook nog zo’n smerisjong  binnen hun gelederen. Nee ik werd bepaald niet met gejuich ontvangen, maar na  handopsteken en wat gebrom en gemompel toch aangenomen.
En een paar dagen later kreeg ik dus een keihard bewijs in handen gedrukt waaruit bleek dat ik tot de orde van het duivenmelkersgilde was toegetreden. 
Verder kreeg weinig steun en goede raad. Ze lieten me een beetje links liggen. En met de gummiring van een  gevallen duif moest ik een  rot eind fietsen naar een  droefgeestige duivenmelker die lang aarzelde voor hij mijn ring in ontvangst nam.
Vervolgens  speurde hij nog eens het luchtruim af voor  met veel getreuzel de ring klokte.  Er kon geen lachje of vriendelijk woord af De man was een spoorweg beambte. Hij mocht de treinen laten vertrekken met zo’n spiegelei-bordje.

Misschien kon hij daar niet zo goed tegen en was hij daar neerslachtig van geworden. Kortom het was geen feest om daar mijn gummi ’s te bezorgen.  Nu moet ik toegeven dat mijn duiven meestal ook veel te laat de landing in konden zetten.  
Mijn eerste  echte duivendiploma won ik pas zo’n 33 jaar later. Dat kwam niet omdat ik zo’n snertmelker was. Eind ’53 stopte ik vanwege andere beslommeringen met de duivensport. De duiven gingen naar de markt in Apeldoorn en vonden daar een andere eigenaar. 
Rond 1980 vatte ik de duivendraad weer op en kwam terecht bij Pro Patria in Amersfoort. Door een samenloop van omstandigheden werd ik ongemerkt lid. Er werd niet geballoteerd. Maar bij die club kreeg je geen duivenidentiteitskaart.
 Wel won ik, dat wil zeggen mijn 74 het eerste diploma; ik was in de wolken; potjandorie een echt diploma. Wat een geweldige duif. Zo’n afstand vliegen en dan zoveel uur in de lucht hangen. Er worden tegenwoordig ook geen diploma’s uitgereikt en de club heeft een andere naam gekregen. Maar  de lidmaatschapskaart uit ’51 en  het certificaat uit ’84 heb ik nog.
©.c.u.

Op en neer




In de lift

We lieten onze jonge duiven los ergens bij de Kromme Rijn. In de buurt was een kersenboomgaard waar geschreeuwd en geschoten werd. Er klonken harde knallen om de spreeuwen te verjagen.
"Dit lijkt me niet de juiste plek om onze jonge kampioenen een voor een af te richten,Peter," zei ik.
"Is niet erg," meende mijn metgezel, " dan wennen ze maar vast aan het harde leven en ze zullen een snelle start hebben!"

Nadat de duiven in de opleermanden na de autotocht een tien minuten op verhaal waren gekomen, lieten we ze met korte tussenpozen los. Die van mij trokken allemaal dezelfde hoek in. Alsof ze met een onzichtbaar draadje in de juiste richting werden getrokken. De vogels van Peter cirkelden eerst een rondje boven de rivier. Misschien hadden ze ook meer last van de ongeregelde geluiden van de kersenjongens. Ik lachte en hij werd een tikkeltje boos.
" Laat mij eens een van die jongen van jou loslaten", zei hij.
Ik gaf hem een zwarte duif.
Hij ging met  zijn rug naar de vliegrichting en wierp mijn kostbare goudklompje naar de blauwe lucht. Het dier  stak de rivier over en verdween zonder een rondje te draaien naar het Zuiden." Zo," zei hij," die zie je nooit meer terug!"
"Je wordt bedankt," reageerde ik, " het ligt aan jou, jij heb een verkeerde hand van lossen."
Nadat alle duiven gelost waren, stapten we in en reden weg in de richting van ons dorp. Peter maakte een omweg en stopte bij de sluizen in het Amsterdam-Rijnkanaal.
" Ik zal je eens wat geks laten zien," bromde hij.

Boven de sluistorens cirkelde een koppeltje duiven. Aan weerskanten had je in de sluisdeuren grote open ruimtes; een soort geweldige kasten waarin bedrading en kabels te zien waren en daar tussen zaten duiven te broeden.
De sluisdeur was in de laagste stand  en laag over het klotsende water vlogen duiven af en aan naar hun sluishokken, vlak boven de waterlijn.
" Nu moeten je opletten en even wachten tot er een schip komt, dan kan je wat geks zien." We gingen een appel schillen en een kopje thermosfles koffie drinken.

Na een tijdje lagen er  voldoende schepen in de sluis aan de andere kant van de deur  en liep die met donderend geluid vol met water en daarna  ging die sluisdeur  misschien wel een meter of vijftien omhoog met in de zijvakken de duiven op hun nest, met de jongen die op het punt van uitvliegen stonden en drijvende doffers die  hun vrouwtje achter de rokken zaten.
"Kijk," zei Peter," dat moet jij eens met je hok proberen, maak daar eens en grote lift van, en laat die dan op onregelmatige tijden op en neer reizen.
Ik schudde mijn hoofd. en lachte dat ik er het nut niet van inzag.

Volgens mijn metgezel was het wellicht wel aardig als je hok dan in de hoogste stand stond op het tijdstip dat je ze uit Frankrijk verwachtte; ze zouden misschien niet op het dak blijven lummelen maar sneller te klokken zijn.
Een ding was ons in elk geval wel duidelijk. Duiven hadden een groot aanpassingsvermogen en konden aan de meest gekke situaties wennen. Van vogelverschrikkers in kersentuinen trokken ze zich ook niet al te veel aan.
Toen we vertrokken nam Peter een krakkemikkige foto van het sluisduifgebeuren. Daarop zie je mij turen naar die sluisdeur en in de zijkasten daarvan zitten  broedende en asende duiven die mee op en neer boemelen telkens als er een schip gesluisd wordt. ©c.u.