donderdag 8 november 2012

Afslag Terwolde-Vaassen.



Ouwe blauwe Kees terug bij zijn vrouwtje

Op sommige dagen gebeurt er van alles en nog wat. Op een zomerse  woensdag liet ik mijn jonge duiven los; ze stormden naar buiten alsof er een boze geest in het hok zat, waren in een handomdraai uit ‘t zicht en lieten zich niet meer zien.
Ik stapte in m’n auto op weg naar een geheimzinnige afspraak, een soort blind date, met onbekende duivenmelkers.

Een week eerder had ik een telefoontje  van een vriendelijke melker uit Hoonhorst die meldde dat mijn ‘ouwe blauwe Kees’  bij  hem was binnen gelopen. 
Ik zei hem dat de duif van St Vincent achter gebleven was; dat z’n kompas in de war was, dat  hij vorig jaar van Bergerac al eens in Hattem was gestrand en dat de doffer zich kennelijk in het Oosten van het land niet meer kon oriënteren.
“Het is dus een goeie duif,” merkte de beller gekscherend op,” en nu mag ik hem zeker houden”.
“Nee nee, om de dooie dood niet. Die Kees van mij  haalde  in 1998 een 9e van St Vincent en een 10e van Dax hier in de stad. Ik kom hem halen. Waar ligt dat Hoonhorst van  U eigenlijk! Ik ken wel het dorpje Hoonte daar heeft de dichter Achterberg nog een mooi gedicht over een dikke duif geschreven.”
“Een goeie dertig kilometer oostelijk van Hattem,” verklaarde de man. 
Mijn gebabbel over een dichter negeerde hij. Dan is het beest in dezelfde hoek gestrand als verleden jaar, dacht ik.
“ Ik heb een voorstel,” ging hij verder,” ik kom je halverwege tegemoet. Volgende week woensdag of donderdag ga ik met een vriend jonge duiven africhten, ik bel nog wel over de plek en de tijd die we  zullen afspreken.”
Ik vond dat een fijn plan! En nu reed ik op de  A28 naar het oosten. Op de zitting naast me had ik een papier liggen met aantekeningen over de  route: de A1 nemen en voorbij Apeldoorn de A50 richting Zwolle en dan na het vierde viaduct bij de afslag Terwolde links af; daar zouden de mannen op  een carpoolplaats klaar staan.

Even na het kruispunt Hoevelaken begon mijn  mobiele telefoon een deuntje te spelen. Ik kreeg contact met een goedlachse liefhebber uit Helmond die mij wist te melden dat de jonge donkere 70 die ik van hem gekocht had op een centraal hok  in Zeist zat.
“Hoe komt dat duifje op het idee,” zei ik,” d’r ouders zijn toch helemaal in Barcelona geweest!”
“ Ja,” lachte die,” dat zijn de kinderziekten moet je maar denken!”
Ik beloofde ‘t duivinnetje  met spoed uit dat duiven -asielzoekerscentrum te evacueren.
Na een half uurtje ging  ik bij ‘t 5e viaduct rechts af over de A50. Aan de andere kant liep links een lange blonde man in de berm en op de carport ernaast stond zijn wat kleinere donkere metgezel bij een Opel Astra te wachten. Dat moesten mijn duivendealers zijn.

Na een hartelijke begroeting werd  ‘ouwe Kees’ overhandigd. De heren hadden drie boxen bij zich met een honderdtal jonge duiven. Ze vroegen of het goed weer was om duiven te lossen en wat ik van hun vogels vond en of ik de beste wilde aanwijzen. Dat kon ik  niet!.
“Die rooie daar vind ik wel strak in het pak zitten; ik ben gek op rooien,” zei ik
Daarna liet ik uit mijn viervaks mandje twee aanvliegers los. Een moest naar Oldenzaal, de andere naar Heerde, die kon bij wijze van spreken zijn hok in de verte wel zien staan.
Ik vroeg of de Hoonhorstenaar een paar jongen uit de Kees wilde hebben. Daar zei die geen nee tegen, als het maar geen late waren en of ik het zelf onthouden wou. 
Vervolgens werden er handen geschud en namen we afscheid. 
Ze reden verder in de richting Vaassen om daar ergens hun duiven in vrijheid te stellen en ik reed dezelfde weg terug.

Bij mijn thuiskomst liepen er nog wat jonge duiven op het dak. Een daarvan, een blauwe jonge doffer, liet z’n linkervleugel hangen. Naast hem zat die duif uit Heerde.   
Toen ik  later aan de middagboterham zat, ging de telefoon. Een man uit Harderwijk. De buurvrouw had bij hem die morgen een duif bezorgd met een gekwetste vleugel. 
Het was de broer van de duif die eerder op de ochtend uit het zuiden gemeld was. Ik had wel pech met mijn jonge Barcelonavliegers.
Dus ging ik die dag nog twee keer op pad om mijn verloren schapen op te halen. Ik kreeg in korte tijd wel veel duiven opgegeven.
Terwijl ik opnieuw in allerlei richtingen over de A28 reed, besefte ik dat mijn jonge duiven wel erg ver van hun Amersfoortse hok wegtrokken als ik ze in de morgen losliet  Je hield dat toch niet voor mogelijk; je hoefde ze  niet af te richten, dat deden ze zelf immers wel. Bij de man in Harderwijk waren veel hoogspanningskabels en bovenleidingen van treinen.

Mijn duiven leken bovendien een voorliefde voor steden en dorpen met de beginletter h te hebben. Het was misschien wel allemaal heel toevallig! 
Die voorkeur voor H- plaatsen was al eerder gebleken met een  forse zwartbonte jonge doffer die achtereenvolgens problemen kreeg in Hank, Hoorn en Hilversum. 

Ik noemde  dat beest vanwege zijn kleur de pinguïn. Medebestuurslid  John van wie ik dat succesnummer kocht, was om die naamgeving een beetje beledigd.
Hij zei:” Kijk naar je eigen, je loopt zelf als een pinguïn. “ 
Maar omdat ik na Hilversum niks meer van die bonte had vernomen,’ bromde hij goedmoedig:” Je komt maar een nieuwe halen, je hebt bij mij altijd garantie.”

Cor Uitham.

Geen opmerkingen: