zondag 8 februari 2015

te goeder trouw

Witte Peter


te goeder trouw

Jaren geleden toen mijn zoon met twee postduiven thuiskwam en ik op die manier met de duivenbacil besmet raakte, kreeg ik op een dag ruzie met een liefhebber uit Bunschoten of Spakenburg. Gelukkig zaten we aan de telefoon en konden we elkaar niet aanvliegen, maar plezierig was het gesprek niet.
Mijn Jeroen had een jonge duif opgevangen. In het ringenboekje zochten we de eigenaar. De ringenadminastrateur vertelde dat hij de duif al een zomer kwijt was en dat wij hem mochten hebben; hij zou het eigendomsbewijs sturen. De man van het ringenboekje heette De Graaf of Koelewijn. We zochten die naam nog eens in het telefoonboek op. Nou Koelewijnen, Hopmannen en Graven had je er evenveel als wolken aan de hemel.
Dolgelukkig deed zoonlief het diertje een naambandje om en keek de eerste dagen tevreden naar zijn nieuwe aanwinst. Nu had hij al drie duiven; de zaken gingen goed!
De week daarop was Spakie; zo had Jeroen de kraswitpen gedoopt, met de noorderzon vertrokken.
En nu was er die boze meneer aan de lijn. Hij had een jonge duif in zijn kooi met ons adres en of wij helemaal gek geworden waren.
Zenuwachtig gaf Jeroen mij de telefoon. En ik legde voorzichtig uit dat ene meneer Koelewijn die baas over de ringen was, gezegd had dat wij die duif mochten houden. Na wat dreigementen, bedaarde de sportvriend: Ja, hij kende die Koelewijn wel, en zou hem eens onder de neus wrijven dat hij beter uit z'n ogen moest kijken.
Aan dit voorval moest ik denken toen ik deze zomer bij Peter op hokbezoek was. Peter is een bijzondere melker. Hij heeft heel veel witte en zwarte duiven. Die houdt hij voor de tentoonstelling.
Ze gaan wel mee op de vluchten, want anders kunnen ze niet in de bevlogen klassen te kijk staan. Soms stuurt hij ze allemaal in één sprong naar een verre fondvlucht, want ze moeten ook in zwaarste tentoonstellingsklasse meedoen. Tot verwondering van zijn clubgenoten komen de duiven die op zo'n gekke en onverantwoorde manier  meegaan naar het verre Frankrijk wel allemaal thuis.
Tussen al die witte duiven trok een donkerrode doffer de aandacht." Hoe kom je daar aan," wilde ik weten.
"Die komt uit Zaandam, ik mag hem houden en krijg het eigendomsbewijs nog" ,knikte Peter tevreden.
Ik nam de duif in de hand, keek naar de ring. Er zat een heel smal telefoonstripje op: mijn telefoonnummer!
" Van wie heb je die duif, Peter, vroeg ik kalmpjes?
" Nou van een man uit Zandvoort, ik heb het nummer gezegd en mijn vrouw heeft het voor mij in het ringenboek opgezocht waar hij thuishoorde. Zonder bril kan ik niet zo goed lezen en ik ben ook een beetje doof en dat is vervelend met de telefoon en zo, en toen mocht ik hem hebben, want die Zaanse liefhebber was hem al maanden kwijt."
" Die steenrode doffer is van mij," zei ik, " het is een ringnummer van mij en mijn telefoonnummer staat er ook bij!"
"Nou, dan moet je hem terughebben, hakkelde Peter, dan hebben we niet goed gekeken." Hij was een tikkeltje wit om zijn neus; dat paste goed bij zijn sneeuwwitte postduiven. Ik zei dat ik dat niet wilde en dat hij hem kopen mocht. Hij trok zijn portemonnee en gaf mij opgelucht vijf gulden. Dat was de vaste prijs die hij altijd voor mijn duiven betaalde.
Peter en zijn  vrouw hadden zich vergist net als die Spakenburgse man in het begin van mijn duivencarrière. Mijn duivenloopbaan, want mijn zoon hield het na twee zomers voor gezien met de duivenliefhebberij. Het viel hem allemaal wat tegen; boze mannen aan de telefoon, de kat van de buren die een inval deed in de duivenren en er kwam ook nog een duif thuis van Orleans zonder vaste voetring. En dat met die afgeknipte ring was beslist niet te goeder trouw gebeurd.

©c.u.

Geen opmerkingen: