Ouwe blauwe Kees terug bij zijn vrouwtje |
Op sommige dagen gebeurt er
van alles en nog wat. Op een zomerse
woensdag liet ik mijn jonge duiven los; ze stormden naar buiten alsof er
een boze geest in het hok zat, waren in een handomdraai uit ‘t zicht en lieten
zich niet meer zien.
Ik stapte in m’n auto op weg naar een geheimzinnige
afspraak, een soort blind date, met onbekende duivenmelkers.
Een week eerder had ik een
telefoontje van een vriendelijke melker
uit Hoonhorst die meldde dat mijn ‘ouwe blauwe Kees’ bij
hem was binnen gelopen.
Ik zei hem dat de duif van St Vincent achter
gebleven was; dat z’n kompas in de war was, dat
hij vorig jaar van Bergerac al eens in Hattem was gestrand en dat de
doffer zich kennelijk in het Oosten van het land niet meer kon oriënteren.
“Het is dus een goeie duif,”
merkte de beller gekscherend op,” en nu mag ik hem zeker houden”.
“Nee nee, om de dooie dood
niet. Die Kees van mij haalde in 1998 een 9e van St Vincent en
een 10e van Dax hier in de stad. Ik kom hem halen. Waar ligt dat
Hoonhorst van U eigenlijk! Ik ken wel
het dorpje Hoonte daar heeft de dichter Achterberg nog een mooi gedicht over
een dikke duif geschreven.”
“Een goeie dertig kilometer
oostelijk van Hattem,” verklaarde de man.
Mijn gebabbel over een dichter
negeerde hij. Dan is het beest in dezelfde hoek gestrand als verleden jaar,
dacht ik.
“ Ik heb een voorstel,” ging
hij verder,” ik kom je halverwege tegemoet. Volgende week woensdag of donderdag
ga ik met een vriend jonge duiven africhten, ik bel nog wel over de plek en de
tijd die we zullen afspreken.”
Ik vond dat een fijn plan! En
nu reed ik op de A28 naar het oosten. Op
de zitting naast me had ik een papier liggen met aantekeningen over de route: de A1 nemen en voorbij Apeldoorn de
A50 richting Zwolle en dan na het vierde viaduct bij de afslag Terwolde links
af; daar zouden de mannen op een
carpoolplaats klaar staan.
Even na het kruispunt
Hoevelaken begon mijn mobiele telefoon
een deuntje te spelen. Ik kreeg contact met een goedlachse liefhebber uit
Helmond die mij wist te melden dat de jonge donkere 70 die ik van hem gekocht
had op een centraal hok in Zeist zat.
“Hoe komt dat duifje op het
idee,” zei ik,” d’r ouders zijn toch helemaal in Barcelona geweest!”
“ Ja,” lachte die,” dat zijn
de kinderziekten moet je maar denken!”
Ik beloofde ‘t
duivinnetje met spoed uit dat duiven
-asielzoekerscentrum te evacueren.
Na een half uurtje ging ik bij ‘t 5e viaduct rechts af
over de A50. Aan de andere kant liep links een lange blonde man in de berm en
op de carport ernaast stond zijn wat kleinere donkere metgezel bij een Opel
Astra te wachten. Dat moesten mijn duivendealers zijn.
Na een hartelijke begroeting
werd ‘ouwe Kees’ overhandigd. De heren
hadden drie boxen bij zich met een honderdtal jonge duiven. Ze vroegen of het
goed weer was om duiven te lossen en wat ik van hun vogels vond en of ik de
beste wilde aanwijzen. Dat kon ik niet!.
“Die rooie daar vind ik wel
strak in het pak zitten; ik ben gek op rooien,” zei ik
Daarna liet ik uit mijn
viervaks mandje twee aanvliegers los. Een moest naar Oldenzaal, de andere naar
Heerde, die kon bij wijze van spreken zijn hok in de verte wel zien staan.
Ik vroeg of de Hoonhorstenaar
een paar jongen uit de Kees wilde hebben. Daar zei die geen nee tegen, als het
maar geen late waren en of ik het zelf onthouden wou.
Vervolgens werden er
handen geschud en namen we afscheid.
Ze reden verder in de richting Vaassen om
daar ergens hun duiven in vrijheid te stellen en ik reed dezelfde weg terug.
Bij mijn thuiskomst liepen er
nog wat jonge duiven op het dak. Een daarvan, een blauwe jonge doffer, liet z’n
linkervleugel hangen. Naast hem zat die duif uit Heerde.
Toen ik later aan de middagboterham zat, ging de
telefoon. Een man uit Harderwijk. De buurvrouw had bij hem die morgen een duif
bezorgd met een gekwetste vleugel.
Het was de broer van de duif die eerder op
de ochtend uit het zuiden gemeld was. Ik had wel pech met mijn jonge
Barcelonavliegers.
Dus ging ik die dag nog twee
keer op pad om mijn verloren schapen op te halen. Ik kreeg in korte tijd wel
veel duiven opgegeven.
Terwijl ik opnieuw in allerlei richtingen over de A28
reed, besefte ik dat mijn jonge duiven wel erg ver van hun Amersfoortse hok
wegtrokken als ik ze in de morgen losliet
Je hield dat toch niet voor mogelijk; je hoefde ze niet af te richten, dat deden ze zelf immers
wel. Bij de man in Harderwijk waren veel hoogspanningskabels en bovenleidingen
van treinen.
Mijn duiven leken bovendien
een voorliefde voor steden en dorpen met de beginletter h te hebben. Het was
misschien wel allemaal heel toevallig!
Die voorkeur voor H- plaatsen was al
eerder gebleken met een forse zwartbonte
jonge doffer die achtereenvolgens problemen kreeg in Hank, Hoorn en Hilversum.
Ik noemde dat beest vanwege zijn kleur
de pinguïn. Medebestuurslid John van wie
ik dat succesnummer kocht, was om die naamgeving een beetje beledigd.
Hij zei:” Kijk naar je eigen,
je loopt zelf als een pinguïn. “
Maar omdat ik na Hilversum niks meer van die
bonte had vernomen,’ bromde hij goedmoedig:” Je komt maar een nieuwe halen, je
hebt bij mij altijd garantie.”
Cor Uitham.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten