De Lichte Bikkel |
Bij
het klimmen der jaren komt er sleet op en gaat de scherpte er af. Dat geldt
voor mensen, maar bij duiven is het niet anders. Als 70+ er doe je niet meer zo
flitsend mee aan het verkeer; je
wordt soms ook wat vergeetachtig.
Kortom
je ondervindt de ongemakken van slijtage en laat af en toe een steekje vallen,
zullen we maar zeggen. Duiven van middelbare leeftijd gaan vaak net als hun baas wat kreupelen en
ze vliegen niet meer zo snel op als er een roofvogel in het hemelblauw
verschijnt. Natuurlijk is er ook vermoeidheid
waardoor mens en duif minder oplettend worden.
In het midden van de zeventiger jaren had buurman Kobus
een topduif die hij de Bikkel noemde. Met die blauwbonte doffer presteerde hij
goed op de midfond en wist hij ook op de kleine fond heel wat eerste prijzen in
de wacht te slepen.
Die Ko had die duif
uit de Bikkel van Jan met het Boeren
- duivensoort en die had hem weer van
een arts uit Eindhoven. Die koos in een bepaald jaar voor zijn duiven allemaal
namen die met een b begonnen. Zo had die dokter bijvoorbeeld een bedelaar en
een bikkel op zijn duivenhok zitten. Die Eindhovense bikkel was een duivin en
daarvan was Ko z’n Bikkel een
afstammeling.
Toen
de snelle doffer van buurman Ko een jaar
of vijf oud was kwam hij van een midfondvlucht te laat en met een bloedneus thuis. Hij had
onderweg z’n neus gestoten of was in de
mand aan het knokken geweest, dachten we. Het leek in ieder geval een
kleinigheid.
Een paar weken later bleef de Bikkel weg. Het verdriet was groot. Gelukkig voor mij had mijn duivenbuurman me juist dat jaar een paar jongen uit de kampioen gegeven. Het waren twee doffers en ik noemde ze de Lichte en de Donkere Bikkel.
Een paar weken later bleef de Bikkel weg. Het verdriet was groot. Gelukkig voor mij had mijn duivenbuurman me juist dat jaar een paar jongen uit de kampioen gegeven. Het waren twee doffers en ik noemde ze de Lichte en de Donkere Bikkel.
Begin
juni was Kobus jarig en warempel; ’s morgens in de vroegte zat de Bikkel op de spoetnik. Een mooier
cadeau kon hij die dag niet krijgen. Het
is toch maar fantastisch als een duif rekening houdt met je verjaardag.
Dat
verdere jaar kreeg de Bikkel rust. Het jaar daarop bleef hij van een
midfondvlucht weer weg. Er stond die dag een krachtige westenwind . De duiven
maakten hoge snelheden en veel van hen
stoven Amersfoort voorbij in gezelschap van noordelijke duiven die dichterbij in Houdeng of
Heverlee gelost waren.
Er wordt wel beweerd dat een goeie duif zich niet
laat meeslepen, dat die op tijd van koers verandert, en als dat niet zo is dan
zou de duif totaal uit vorm zijn, maar ik heb daar zo mijn twijfels over.
Tenslotte is de duif een kladvlieger en een kuddedier. Onze duiven komen bij
vluchten die zo verlopen, vaak in de kop van Overijssel, Zuid Drente of Twente
terecht.
Kobus was niet in de beste
stemming. Zijn beste duif zat ’s avonds niet in zijn broedbak, waar de Oude
Bonte Aarden duivin nog op hem wachtte
en ook die was een beetje depressief.
Op
Zondagmiddag belde Gerrit, de ringenadministrateur, de hol.’76-1405022 was bij
Windesheim onder Zwolle bij een autoweg gevonden. Een liefhebber uit Deventer
had de duif langs de weg in het gras zien liggen. Op de terugweg was de doffer
laagvliegend, want hij had nu tegenwind, klaarblijkelijk tegen een auto gebotst en zo’n ontmoeting overleeft
een vogel niet vaak.
Soms
lijkt het wel of een familie voor het ongeluk geboren is en dat de neiging om
achteloos tegen obstakels op te vliegen erfelijk is.
Een kleinzoon van de bij Windesheim
gesneuvelde Bonte Bikkel kreeg een ringnummer dat eindigde op tweeëntwintig.
Die 22 van ‘81 had een vader die “De Genaaide” heette.
Zo’n naam spreekt
boekdelen! Hij deed wat prestaties betreft niet onder voor z’n onfortuinlijke
grootvader. Hij kwam echter van een fondvlucht met kopwind na dagen met een stompje hout in zijn vleugel
thuis. Hij kwam er wat sullig aanfladderen. En ‘t was een wonder dat het dier op die manier z’n hok wist te bereiken. Een
dierenarts trok het eindje hout eruit en toen was de vleugel gebroken.
De 22
kreeg de laagste broedbak van het nesthok. Ko timmerde een trapje voor hem;
zo’n plankje met richeltjes zoals je
vroeger in kippenhokken veel zag. De 22 gaf
weer een knappe jonge doffer, de 45 en ook die presteerde flink, maar u
raadt het al, ook hij brak een vleugel.
Hij vloog gewoon in de omgeving van het hok in een speelse
dolle bui tegen de muur van een hoge flat. Sommige duiven zijn echt kippig en
hebben eigenlijk contactlenzen nodig, denk en fantaseer ik wel eens.
Natuurlijk
kreeg die 45 weer een plaatsje en een invalidentrapje
in het kweekhok. Aan de vooravond van vliegseizoen 1999 bezat ik nog een bijna achtjarige dochter van die 45. Ze ging nooit mee op een wedvlucht,
had geen ongelukken maar gaf ook geen enkele topper. Haar laatste telg, de 33, vloog een 3e
van Bordeaux ochtendlossing, maar liet zich daarna in het linkeroog
pikken. Het oog verkleurde en met de
vliegprestaties was het over en uit na
dit ongelukje.
Zo werd hij tenslotte de hekkensluiter in het rijtje van die
brokkenpiloten.
Cor
Uitham
Geen opmerkingen:
Een reactie posten