maandag 26 december 2011

De geschiedenis met Hans en Koos


                                                                 .
Aan het eind van een zomervakantie kreeg ik  eensvan mijn Amsterdamse dochter twee konijnen. Daar was ik niet blij mee.
‘ Luister eens, ik heb al  twee katten en vijftig postduiven,’ protesteerde ik. Dat argument maakte geen indruk.
‘ Het is tijdelijk’, riep ze enthousiast.
‘ Dat heb ik meer gehoord,’ bromde ik.
Ik ga kostgeld betalen, zei ze, en die beesten konden op haar kleine balkon in de Jordaan niet uit de voeten. Ze zei dat het 2 mannetjes waren en dat  gaf geen problemen. Die noemde ze Hans en Koos. Ze had een rijke fantasie.
De volgende dag bracht ze de knabbelaars met hok en al. Ik gaf haar als beloning  3 verdwaalde duiven. Die mocht ze  bij haar huis op de Lindengracht loslaten. Eentje kwam  uit Beverwijk, de andere twee moesten naar Drachten en Enschede.
  
‘s Middags kwamen De Pastoor en Bromsnor van het CCG bestuur langs. Ze wilden  Afdelingsproblemen bespreken. Ze waren in een jolige bui! Toen ze Hans en Koos zagen, waren de grappen niet van de lucht
‘Stop  je  met duiven, word je lid van een konijnenclub,’ vroeg Bromsnor.
‘Dat is zijn nieuwe geheime wapen! Hij denkt  dat de duiven gemotiveerder komen als er dakhazen  zitten te wachten!’ hakkelde de Pastoor
‘Dakhazen zijn katten,’ corrigeerde ik.  Oh, wat was het geestig; ik was blij toen ze na de koffie weg waren.

Na een week belde ik dochterlief. Ik had zorgen: Koos en Hans besprongen elkaar. Dat kon onschuldig zijn, maar ik wilde haar toch van dat driftige gewip op de hoogte stellen. Ze was er niet. Na de pieptoon mocht ik een boodschap inspreken. Praten met antwoordapparaten vond ik lullig; zeker als je het over konijnen ging.
's Avonds belde ze terug. Mannetjes deden het ook met elkaar, stelde ze gerust.
‘Heus, pa, er komt niets van! De man van de winkel heeft gezegd dat het mannetjes zijn!  Ja, die duifjes heb ik laten vliegen, eentje ging er in de boom zitten, dat was leuk.’
Ik geloofde haar gebabbel niet.

De volgende dag kwam Ko, een liefhebber uit de straat.
‘Konijn is lekker,’ sprak hij toen hij Koos en Hans zag
‘Dit zijn dwergkonijnen’, wierp ik tegen,’ die zijn te  klein.
‘Je kunt ze in mei bij je weduwduivinnen gooien. Die gaan niet op de vloer nestelen als er konijnen rondhuppelen, dat stond in het duivenblaadje, ’ ging hij verder.
‘Daar wennen ze aan en ze vreten die konijnenkeutels op,’ zei ik.
Die dochter van mij had me  mooi opgezadeld met die dwergsnuffelaars. Alle bevriende  duivenmannen die op de koffie kwamen, hadden commentaar.
‘Wie zijn geld wil zien verstuiven; hij koopt konijnen en duiven,’ zei mijn oom Albert zaliger als hij van mijn postduivenhobby hoorde. Hij had een melkveehouderij en vond het zinloos geld uit geven aan andere dieren dan koeien.
En nu had ik ook konijnen.

Inmiddels gingen de weken voorbij. Het weer werd triester; de donkere dagen voor Kerstmis. Nieuwjaar zat er aan te komen. Ik knipte in die eerste winterdagen de coniferen en  maakte het buitenhok van Hans en Koos schoon; het was een smeerboel, het hok was in de voorbije dagen natgeregend. De jongens hadden een gigantisch berg  keutels geproduceerd. 
Ze kregen verse stro en hooi. Koos sprong uit het hok; ik greep hem nog net in zijn nekvel en smeet  hem terug. Vervolgens begon ik aan het nachthok. Het deurtje wilde niet open; het hout was uitgezet door de regenval. 
Met een hamer en een schroevendraaier wrikte ik de voorkant open. Het daglicht nam bezit van de konijnenslaapkamer; achter een berg stront en stro lagen zeven of acht zwarte konijntjes die ontzet alle kanten uitstoven. Ik was overdonderd. Wat moest ik daar in Vredesnaam mee!

Als er in het voorjaar lammetjes geboren werden, riepen de mensen:’ Het wordt lente.’ Maar wat zei je als er met Kerst konijnen geboren werden! Konijnen en Kerst hoorden bij elkaar, maar deze bunnybaby's waren voor de komende feestdagen niet rijp voor de braadpan.
Hans en Koos hadden verkeerd gepland. Bovendien wie was Hans en wie was Koos; wie was het vrouwtje? Dat probleem moest ik  oplossen. Mijn anatomische kennis van deze knabbelsoort was niet groot.
Ik zat in moeilijkheden; dat was zonneklaar
Nu had ik plotseling tien van die knaagdieren. Besluiteloos liep ik mijn tuin rond In tuinieren had ik geen zin meer. Ik schoof de superval van 't duivenhok op zij; de doffers die al gescheiden zaten, stormden naar buiten.
 Ik kwam  een van mijn drie katten tegen. Het was de oude roodharige Hubertus. Hij was veertien jaar en zijn jachtinstinct stond  op een laag pitje. Mollen, goudvissen, lijsters of jonge konijntjes; vroeger bracht hij alles mee  Van hem viel niet veel te verwachten. 
Wat moest ik met acht konijnen? En dan was er nog een kwestie! Ik wist  dat je bij een nest konijnen de vader moest verwijderen, omdat hij  anders zijn kinderen de strot afbeet.  Maar wie was de vader ! Welk beest moest apart?
Ik belde mijn dochter. Ik vertelde haar van de blijde gebeurtenis; ze lachte uitbundig. Ze vond  't  het  einde. Ik ook.
‘Je moet geboortekaartjes versturen, Pa,’ plaagde ze
‘En jij lost het op,’ riep ik giftig, ‘het was tijdelijk en nou zit ik met de brokken.’
Ze zou haar best doen. Even later belde ze terug. Ze had het. Ze wou de jonkies verkopen op de Albert Cuyp markt als ze groter waren.
‘Je moet nog  even  op ze passen’, zei ze, ‘Het is maar tijdelijk, heus Pa’
‘Dat is met veel in het leven zo,’ mopperde ik, ‘wanneer maak je kostgeld over.’

Hans en Koos moest ik nog scheiden. Aan Ko vroeg ik, hoe ik het sekseprobleem kon oplossen. Die zei:’ Je moet dat nieuwe clublid, die Van der Bor vragen. Hij is veearts geweest en heeft verstand van zaken’.
Bor de Wolf,  zoals  onze aanwinst  genoemd werd, kwam een paar dagen later. Het was een man met een volle baard en een  sigaartje. 
Hij greep spartelende Hans in het nekvel, keerde hem om, duwde ‘t korte staart op zij en sprak:’ Kijk, dit beestje heeft een pijltje.’ Hij blies er wat rook over, zette Hans weer op zijn landinggestel, keek mijmerend voor zich en zei:’ Als je die beesten kwijt wilt,ik lust ze wel’
‘Ik zal er over denken,’ beloofde ik, en ik liet hem de poort uit. Toen ik de tuin inliep, zag ik Hans en Koos met hun voorpoten tegen het gaas. Over een paar weken was ’t Kerstmis, het feest van die andere geboorte en wat het nieuwe jaar hen nog kon brengen wisten ze gelukkig niet.
C.U.
 

2 opmerkingen:

Antoinette Duijsters zei

Het zal je maar gebeuren.

bert deben zei

met een glimlach genoten van je ergernissen ... :-)
.