zaterdag 24 december 2011

Een paleis van asbest

Als je goed kijkt zie links van het varkenskot overgrootvaders duiventil

Mijn allereerste duivenhokje was beginjaren vijftig een zoldertje in de garage van mijn vader. Hij had een volkswagen kever. Dat was er nog een met zo’n brilletje. Mijn  kleine duivenzolder bevond zich in de nok van die stalling. 
In de voorgevel van onze autoschuur zaten twee vlieggaten. Om mijn duiven te kunnen verzorgen moest ik op een hoge houten keukentrap klimmen. Balancerend  op de laatste trede kon ik met moeite mijn zes postduiven voer en water geven, of de  strontproductie  proberen weg te werken.
‘Geef jij je duiven weer een schone luier,’ riepen mijn zusters dan smalend. Ze vonden dat ik er een belachelijke liefhebberij op nahield.

Trouwens mijn hele familie was antiduif. Dat was eigenlijk wel raar want mijn overgrootvader hield al duiven. Op een paal naast zijn boerderij stond een rond hokje met vlieggaten. Het duiven houden zat dus in mijn genen kun je zeggen. 
Mijn vader zeurde ik maandenlang suf om een nieuw en beter hok maar hij had er geen oren naar. Het was zonde van het geld. Eigenlijk wilde hij ook het voer niet betalen dat nodig was.  Hartstikke zonde vond ie dat!  
 In die tijd begon ik ook mijn gevederde vrienden bij te voeren met oud droog brood. Een gewoonte die ik sindsdien niet meer kwijt raakte. Ook nu nog strooi ik als een soort Duivenkleinduimpje broodkruimels om mij heen.

Een onverwachte gebeurtenis bracht tenslotte verandering in de huisvesting van mijn postvogels. Een buurmeisje wilde op een dag graag mij en mijn duiven eens inspecteren. Bij die bezichtiging klommen wij samen bovenop de wankele trap. Het was een spannende onderneming. 
De garagevloer was van zand en leem en het was een hele kunst om wiebelend je evenwicht te bewaren. De keukentrap donderde natuurlijk om, wij maakten een flinke smak en lagen opeens tussen de brokstukken. Het buurmeisje was ongedeerd. Ik had wat schrammen en ontvellingen geoogst.
Mijn vader vond het allemaal zonde vooral vanwege die vernielde trap.
De buurvrouw was boos omdat haar dochter vuile kleren had en mijn zusters plasten zowat in hun broek van het lachen.

Toch werd die valpartij de aanleiding voor een nieuw hok. Zo kon het niet langer. Het mocht evenwel geen geld kosten. De plaatselijke timmerman stond  nog bij mijn vader, die politieman was, in het krijt. Misschien was er een oogje dicht gedaan bij een of andere bouwfraude.
De timmerman leverde dus gratis materiaal voor het andere hok. We kregen een soort dunne grijs gele platen die op latten getimmerd moesten worden. Het spul brak heel makkelijk. Waarschijnlijk was het een  ondeugdelijke partij asbest, waarmee de timmerman in zijn maag zat.
Hier poseer ik vol  trots voor mijn 1e echte duivenhokje van asbest

De nieuwe duivenwoning werd heel hoog en smal en kreeg geen vloer. Het hok had geen binnenbetimmering en in plaats van glas was er gaas. De duiven liepen gewoon op het zand. Kortom een koud en ongezond hok waar de vliegvorm ver te zoeken was. 
Om het een beetje goed te maken verfde ik de binnenkant met een witte naar anijs ruikende muursaus.  De zandbodem had het nadeel dat de duivenmest met hele plakken aan mijn schoenen bleef kleven en dus kreeg ik ruzie met mijn moeder omat ik de voeten niet goed veegde.
Het buurmeisje mocht niet meer naar die gevaarlijke buurjongen met zijn duiven en kwam niet meer kijken. Maar ik was blij met mijn nieuwe duivenpaleis.

De duivenbevolking  breidde  zich nu snel uit met een zilverschone doffer: een mooie vale, helaas zonder ring, een vetblauwe duivin met een los oog en een aanvlieger uit het Saarland, het grensgebied tussen Frankrijk en Duitsland. 
Die duif liep mij overal achterna, at uit mijn hand en ging op mijn hoofd of schouder zitten Het was een hele makke duivin, eigenlijk  een nieuw vriendinnetje dat ik dus Saartje noemde.
Toen ik bijna dertig jaar later drie duivenhokken bouwde, kwam op een daarvan een asbestgolfplaat. Mijn  linker en rechter buren maakten zich daar  zo niet  druk om, zolang ik  er maar niet in ging zagen en boren of de zaak in brand stak. Mijn duiven hadden er geen last van en vlogen de pannen van het dak zoals dat in het duivenvakjargon heet.
Duivenhokken die helemaal van asbest gemaakt zijn, vind je nog bij hoge uitzondering.

Op een  herfstdag van de voorbije eeuw ging ik met clubgenoot Gerard naar België. Hij wilde in Heist op den Berg, omgeving  Lier wat late jongen aanschaffen. 
In het najaar krijgt Gerard altijd koopkriebels. Een ander wordt depressief van de gele herfstbladeren. Hij zal en moet duiven aanschaffen om zijn hok te versterken.
De Belgische liefhebber die in onze ogen riant woonde  bezat in zijn diepe tuin, achter een hoge coniferenhaag een aantal  oude bouwvallige hokken die van onder tot boven  helemaal waren bekleed met een soort grijswit plaatmateriaal. 
Asbest? Bij die gelegenheid moest ik aan mijn eerste echte duivenhokje denken en aan mijn wel heel kortstondige romance met dat buurmeisje op een keukentrapje.